Bij het graf zitten

Bij Matteüs 27:61

Ik loop innerlijk een beetje voor op het kerkelijk jaar. Waar Stille Zaterdag nog een paar weken op zich laat wachten, laat die zich in mij al goed voelen. Het voelt stil in mij.

Niet dat er geen stemmen klinken; nee, die klinken als vanouds volop. Onzekerheid, het gekwetste kind, angst, trots, zelfafwijzing – ze doen zich allemaal evenzeer gelden als anders. Nee, het voelt stil in mij als: roerloos.

Niet dat er zich niets beweegt en ik geen emoties voel, integendeel. Boosheid, vreugde, verdriet – ze zijn er allemaal. Maar die bewegingen vinden plaats aan de oppervlakte van mijn ziel. Of misschien beter: ergens in de middenlagen. In de onderste lagen van mijn ziel is het stil en bewegingloos.

Normaalgesproken is daar beweging waar te nemen. Geen grote en onstuimige; ik zou het eerder borrelen noemen. Vloeien. Dat wat ik God noem, doet zich voelen. Subtiel, dat wel, maar duidelijk merkbaar aanwezig. Maar nu – doodse stilte.

Het voelt als afwachten. Als tussentijd. Er is iets verdwenen, maar er is nog niet iets nieuws voor in de plaats gekomen. Nee, dat schrijf ik niet helemaal goed. Er is, helemaal daarbinnen, een voor mij herkenbare buitenkant verdwenen. En de binnenkant daarvan is er natuurlijk al wel, die is vrijgekomen met het afleggen van die buitenkant. Maar ik herken hem nog niet. Mijn ogen zijn nog niet gewend aan die ándere, nieuwe vorm van aanwezigheid. Ik zit inderdaad bij het graf en rouw om verlies van wat er ooit was.

Het lijkt misschien op depressie, nu ik overlees wat ik erover schrijf, maar dat is het niet. Depressie bevindt zich in een andere laag van de ziel. Dit, wat zich nu aandient, ligt daaronder. Dit heeft te maken met de beweging van God. Die trekt zich terug. Die trekt zich dieper weg in zichzelf, binnen in mij, om mij verder in zich te lokken. Ik voel iets dat ik afwezigheid noem, maar dat is niet afwezig als ‘weg’, maar als: een grovere hoedanigheid afgelegd en in een subtielere hoedanigheid te bemerken. Maar mijn innerlijke zintuigen zijn nog afgesteld op die grover merkbare aanwezigheid. Ze moeten geslepen worden, geschuurd, fijner afgestemd raken. Maar ik geloof niet dat ik daar zelf veel aan of voor kan doen. Het is iets dat zich in mij voltrekt, terwijl ik gewoon mijn leven leid. Het gebeurt terwijl ik, alsof het Stille Zaterdag is, innerlijk bij het graf neerzit en wacht. Geduldig wacht.

Josef van Arimatea neemt het dode lichaam van Jezus mee, wikkelt het in zuiver linnen en legt het in het nieuwe rotsgraf dat hij voor zichzelf had laten uithouwen. Hij rolt een steen voor de ingang van het graf en vertrekt. En Maria van Magdala en de andere Maria blijven achter en zitten bij het graf.

Dus ik zit neer in stilte, gelijk de twee Maria’s. Zo roerloos mogelijk. ‘Het belangrijkste kan niet worden gezocht’, schrijft Simone Weil. ‘Het moet worden afgewacht.’

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel