Op adelaarsvleugels

Bij Deuteronomium 32:11 en 12

Afgelopen winter ging er een nieuwe wereld voor me open. Die van de droom. Ik onthield ze nooit goed, maar nu drong er zich halverwege de ochtend eentje aan me op. Ik had hem de nacht ervoor gedroomd, hij was zoals te doen gebruikelijk weggezakt, maar hij wilde zich blijkbaar graag laten zien. En verhip, deze droom was de sleutel voor en het sluitstuk van een overweging waarmee ik bezig was. Mijn interesse was gewekt. Wat zouden mijn dromen me nog meer kunnen bieden? Dromen gedijen bij aandacht en inmiddels onthoud ik mijn dromen vaak, schrijf ik ze op en leren ze mij over wat er zich in mijn ziel en daaronder allemaal afspeelt. Echte richtingwijzers. Al moet je wel even moeite doen om de boodschap te ontcijferen, dat moet ik toegeven. Sommige dromen behoeven echter geen enkele uitleg.

In januari zorgen we in het hospice een paar weken voor een oudere dame. Onze eerste ontmoeting is moeizaam. Ik zie haar nog zó voor me. Ze zit in de relaxfauteuil, in pyjama, vestje erover, een dekentje over haar benen. Ze wekt niet de indruk helemaal ‘hier’ te zijn en geeft niet veel meer dan eenlettergrepige antwoorden. Hoe ga ik contact krijgen met deze vrouw, vraag ik me af als ik haar kamer verlaat. Met die vraag had ik me niet hoeven bezighouden, want de volgende keer dat ik haar zie, is ze compleet anders. Blijkbaar was haar mentale afwezigheid van tijdelijke aard.

Het wordt een memorabel bezoek. Mevrouw heeft koorts en wordt in afwachting van de uitslag van de covid-test in isolatie verpleegd, zoals dat heet. Als je haar kamer op gaat, moet dat volledig corona-proof. De verpleegkundige van dienst helpt me in mijn tenue. Blauw schort, latex handschoenen, medisch mondneusmasker en veiligheidsbril. Ik grijns achter het masker. ‘Ben ik nog herkenbaar?’, vraag ik. Mijn collega schudt haar hoofd en we lachen allebei. ‘Ik zou voor de zekerheid jezelf nog maar een keer voorstellen.’ Dat is misschien geen gek idee. Dan loop ik de kamer op.

Mevrouw ligt op bed, deze keer. Ik vertel wie ik ben en ze slaakt een diepe zucht. ‘Ik wil u graag iets vertellen.’ Ik sta versteld. Ik zie een compleet andere vrouw dan een paar dagen geleden! Ik nodig haar uit om haar verhaal te doen. Ze vertelt dat ze, voordat ze naar het hospice kwam, in het ziekenhuis lag. ‘Ik heb een mooi leven achter de rug, heb het heel goed gehad en ben altijd stabiel geweest, maar nu had ik het toch echt moeilijk. Ik wist niet meer waar ik het zoeken moest. Toen heb ik ’s nachts gebeden. ‘God, hélp me! Help me!’ Normaal kan ik prima bidden, maar nu wist ik niet meer te zeggen dan dat.’ Ze kijkt me aan en ik knik. ‘En toen, ’s nachts … Ik droomde.’ Ze slikt. ‘Ik droomde van de adelaarsvleugels.’ De adelaarsvleugels! Beeld voor God als volwassen adelaar, die haar kinderen het nest uit duwt omdat ze moeten leren vliegen. Duikvlucht neemt en onder ze door vliegt om ze op te vangen als het niet lukt. En ze op haar wieken draagt en terugbrengt naar het nest om het later nog eens te proberen. ‘Toen ik wakker werd, was ik een en al rust en vertrouwen.’ Haar ontroering is bijna tastbaar.

Het lied komt spontaan in me op. (Luister het hier.) ‘Die mij droeg op adelaarsvleugels, die mij hebt geworpen in de ruimte. En als ik krijsend viel mij ondervangen met uw wieken en weer opgegooid, totdat ik vliegen kon op eigen kracht.’ En voordat ik het weet, sta ik, compleet onherkenbaar in isolatiepak, aan haar voeteneind te zingen. De tranen biggelen over haar wangen en ze knikt. ‘Ja, dat. Precies dat.’

De volgende keer dat ik binnenloop, hoef ik geen extra maatregelen meer te nemen. De testuitslag was gelukkig negatief. Tot mijn grote verrassing herkent ze me. ‘U hebt voor mij gezongen’, zegt ze. Weer haar ontroering. Ik ga naast haar bed zitten. We zeggen niet veel. Door mijn aanwezigheid is ze terug in haar droom, die haar de innerlijke werkelijkheid laat zien. Het herbeleven ervan doet haar, vermoed ik, vele malen méér goed dan het praten erover. Dus ik zwijg en geniet met haar mee. De keren daarna tref ik haar niet meer wakker. Ze slaapt steeds meer tot ze op een gegeven moment niet meer aanspreekbaar is en uiteindelijk rustig wegglijdt in de dood.

Zoals altijd, stuurt een verpleegkundige me een berichtje van overlijden. Als ik het in mijn mailbox aantref, pak ik mijn boekje erbij. Ik maak van elke ontmoeting die ik met bewoners en hun naasten heb, aantekeningen. Niet alles, maar de belangrijke zaken, namen van mensen die genoemd zijn, grote gebeurtenissen, gevoelens, vragen die bij me opkomen voor een volgend gesprek. De laatste aantekening is altijd de datum van overlijden. Ik schrijf hem op op de bladzijde van deze bewoonster. En: ‘Niet overleden, maar weggedragen op adelaarsvleugels!’

Ik lees nog even terug, van achteren naar voren, om me de ontmoetingen met haar weer te binnen te brengen. O ja, dat gesprek zonder woorden dat we hadden, de laatste keer dat ik haar wakker zag. En de keer ervoor: de droom en het lied. Ik glimlach om mezelf. En dan de keer dáárvoor. Ik was het alweer vergeten, het moeizame eerste bezoek. ‘Niet adequaat. Gedesoriënteerd? Zegt alleen ja/nee. Eigen predikant is geïnformeerd.’ Maar ik heb méér opgeschreven over onze eerste ontmoeting. Tot mijn grote verbazing zie ik dat ik iets heb opgemerkt en opgeschreven en dat ik dat compleet ben vergeten. Het is weggezakt, maar het staat me, nu ik de woorden zie, weer helder voor de geest. En ik ben weer op haar kamer; ik in de bezoekersstoel, zij met het vestje over haar pyjama in de relaxfauteuil, met het dekentje over haar benen. Wat lees ik daar op haar nachthemd, nota bene met glimmerletters? ‘Follow your dreams, they know the way!’

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel