Wie zonder zonde is (2)

Bij Johannes 8:1-11

Een tweede column over de Farizeeën en schriftgeleerden die Jezus willen arresteren. Om het geheugen op te frissen: ze gaan naar Jezus toe en zetten een vrouw die op overspel is betrapt voor hem neer. ‘Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?’ Zegt Jezus: ‘Stenig haar’, dan volgt hij de wet van Mozes, maar krijgt hij het met de Romeinse overheersers aan de stok. Die hadden dat verboden. Zegt hij: ‘Laat haar gaan’, dan overtreedt hij de wet van Mozes en brengen ze hem voor de Joodse Raad. Hier wordt een vernuftig spelletje gespeeld met regels en wetten. Het net wordt zo gespannen, dat hij er hoe dan ook in verstrikt zal raken. Ze hebben hem!

Maar Jezus laat zich niet vangen. ‘Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen’, zegt hij. Er valt een stilte. Wat gebeurt hier? De zondigheid, die de heren aanklagers zo handig buiten zichzelf hadden neergelegd, namelijk op die vrouw, die komt als een boemerang naar hen terug. Ze hadden de zonde zo prettig veruiterlijkt, geparkeerd bij een ander, maar nu worden ze gedwongen om zelfonderzoek te doen. Hun blik wordt naar binnen gericht in plaats van naar buiten.

De Farizeeën en schriftgeleerden komen als een collectief bij Jezus aan. Een groep, een gezamenlijkheid, die veilig voelt voor degene die binnen zit en vijandig voor degene die er geen lid van is. Het collectief werkt als een pantser. De groepsidentiteit geeft kracht, veiligheid, onaantastbaarheid. Maar met één enkele opmerking ligt dat collectief aan flarden. De heren staan er niet meer als groep Farizeeën en schriftgeleerden, maar als zichzelf. Verschuilen achter de gezamenlijkheid is er niet meer bij, ze staan er nu alleen voor. Ze zijn een individu. Een eigen persoon, met niets om achter te verschuilen.

Heel mooi wordt dat door hun aftocht geïllustreerd. Ze vertrekken een voor een, staat er met nadruk. Niet meer als groep, maar als losse schepselen, tot inzicht gekomen, tot mens gemaakt. Dat is een pijnlijk proces, want je moet afscheid nemen van een deel van je identiteit. Je dacht dat je veilig was, maar je staat ineens in je hemd, met niets om je achter te verschuilen.

Dit proces is op zijn minst spannend, maar het brengt je ook wat. Want hoe minder je hebt om je achter te verschuilen, hoe meer je echte jij aan het licht kan komen. De jij die de kern van je bestaan is. De jij die bezongen wordt in Psalm 139: ‘Heer, die mij ziet zoals ik ben, dieper dan ik mijzelf ooit ken.’ Het is déze jij naar wie God uitziet als de vader naar zijn ‘verloren’ zoon. Het is deze jij die een thuis heeft bij God. Naakt, uitgekleed, ontdaan van alle franje en buitenkant. Kwetsbaar als een pasgeboren kind. Maar naar déze jij gaat Zijn verlangen uit.

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel