Dat het weer stroomt

Bij Genesis 26:18-22

Een nieuwe bewoonster in het hospice. In haar dossier lees ik dat ze, naast haar eigen ziekzijn en vermoedelijke aanstaande sterven, nogal wat te verstouwen heeft gehad de afgelopen maanden. En dat door die recente verlieservaringen ook ouder verlies weer actueel is. Ik ga bij haar zitten en luister naar haar. ‘Ik weet niet waar ik het zoeken moet’, verzucht ze. ‘Ik zou willen dat ik kon huilen, maar de tranen willen niet komen. Ze zitten muurvast.’ Ze slaat haar hand voor haar mond en haar gezicht vertrekt. Maar haar wangen blijven droog.

Ach, dat het weer stromen mag. Dat het weer stromen mag als je van binnen vast lijkt te zitten. Dat het weer stromen mag als je van binnen gestold lijkt te zijn. Dat je weer mag volstromen als je je innerlijk leeg en doods voelt. Als het lijkt alsof er een steen op je hart ligt die de bron in jou afsluit.

‘Binnen in me zit een hele diepe put. En daarin zit God’, schrijft Etty Hillesum. In jou is een put en onderin, zo weet je diep van binnen, onderin welt spontaan water op. Levend water. Zoet water. Leven gevend water. Dat is God, die opborrelt en opwelt in het verborgene, in de grond van jouw bestaan. Dat water wil niets anders dan de harde, dorstige grond van je ziel bevloeien en verzachten. Het wil niets anders dan door jou heen stromen, jou vullen en drenken – zo overvloedig, dat je anderen te drinken kunt geven zonder ooit zelf tekort te komen. Je weet het, diep van binnen. ‘Ik weet de bron, haar wellen en haar stromen, al is het nacht’, schrijft Johannes van het Kruis. Ik weet de bron – maar nu lijkt hij afgesloten. Dichtgegooid. Ik kom er niet bij en het water komt niet bij mij. Nogmaals Etty Hillesum: ‘Binnen in me zit een hele diepe put. En daarin zit God. Soms kan ik erbij. Vaak ligt er stenen en gruis voor de put. Dan is God begraven.’

Het water wil niets anders dan jou bevloeien. Maar ieders leven kent dorre periodes. Soms is daar een aanleiding voor, zoals bijvoorbeeld de verlieservaringen van die bewoonster of de zich voortdurend opdringende vraag ‘Is dit het nou?’. Maar soms is er geen enkele aanleiding voor aan te wijzen. Het is gewoon stil op de lijn. Je merkt niets van God. Er borrelt niets op, er bruist niets, laat staan dat het stroomt. Het is leeg, kaal en stil van binnen. Je hart lijkt door niets geraakt te worden. Het voelt dof en doof. Er ligt een sluier over alles heen.

Een verstopte bron opengraven, dat is steen voor steen verwijderen en al het gruis wegscheppen. Misschien bemoedigt dit beeld. Izaäk slaat zijn kamp op in het beekdal van Gerar. Zijn dienaars graven oude waterbronnen uit; Izaäks vader Abraham heeft ze gegraven, maar de Filistijnen hebben ze na zijn dood dichtgegooid. Ze vinden de eerste bron; levend water welt spontaan op. Maar de herders uit de buurt eisen het voor zichzelf op. ‘Dat water is van ons!’ Op een andere plek graven de dienaars. Weer vinden ze water en wéér ontstaat er onenigheid. Izaäk breekt op en graaft een andere bron. Daarover ontstaat geen ruzie en Izaäk noemt de bron Rehobot: ruimte. ‘Want’, zegt hij, ‘de Ene heeft ruimte gemaakt voor ons.’ De opluchting achter deze woorden is voelbaar.

Opluchting. Ach, wat had ik het die bewoonster gegund. Dat ze haar tranen had kunnen laten komen en dat het haar had opgelucht. Dat ze weer een beetje innerlijke ruimte had gevoeld. Dat haar hart langzaam maar zeker weer zacht was geworden en levend. Dat het weer was gaan stromen. Het is niet gebeurd. Wat me troost is de gedachte dat alles, alles wat haar bezwaarde en vasthield én alles wat zíj vasthield, is opgenomen in die ruimte die God is. Daarin is het … vervluchtigd? Verdampt? Nee, opgelost als in water. Alles wat vast was, is overgegaan naar een ander bestaan; het is weer vloeibaar en beweeglijk. Het stroomt.

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel