Vergeef ons onze schuld

Bij Johannes 8:3-11 en Matteüs 6:12

De vorige keer schreef ik over een passage uit het evangelie naar Johannes. Lees de blog hier. Ze staat bekend als het verhaal van de overspelige vrouw. Een vrouw, op heterdaad van overspel betrapt, wordt bij Jezus gebracht. ‘Volgens de wet van Mozes moeten we haar stenigen. Wat vindt u?’ En Jezus zegt: ‘Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen.’ Voldoende om de aanklagers te laten afdruipen.

Met een groep studenten speelden we het uit in bibliodrama. Ik had de rol van de vrouw en als symbool voor de last die ik droeg, torste ik een groot blok haardhout mee. De jongen die Jezus speelde, wees ernaar en zei tegen mij: ‘Geef dat maar aan mij. Ik draag het voor je.’ ‘Nee!’, riep ik. ‘Het is míjn schuld, ik moet het zelf dragen.’ (Of het blok hout schuld representeerde of schuldgevoel of nog iets anders, daar zou je een aparte blog aan kunnen wijden. Ik houd het voor nu bij schuld.)

Recent vertelde ik over deze ervaring en hoorde ik mezelf deze woorden weer hardop zeggen. Ineens klonk het als: ‘Het is míjn schuld, die pak je niet van me af!’ En ik voelde weer de schrik bij het voorstel van Jezus. Alsof hij me opdroeg me publiekelijk uit te kleden. Het bevreemdde me. Blijkbaar had ik als die overspelige vrouw helemaal geen behoefte aan iemand die de schuld voor me zou dragen. Sterker: ik ervoer het als afpakken wat Jezus voorstelde. Blijkbaar had ik het gevoel dat dat houtblok bij mij hoorde. Ik had me eraan gehecht. Nee, sterker nog: die schuld, die dat blok symboliseerde, die wás ik. Ik identificeerde me ermee. Ik bén de schuld die ik draag.

Maar waarom? Wat maakt dat ik me zo een voelde met die schuld dat ik weigerde om haar uit handen te geven? Dat ik me er onmogelijk van kon losmaken? Wat had ik te winnen met het me eraan vastklampen? Blijkbaar had ik er baat bij, won ik er iets mee door de schuld te blijven dragen. Blijkbaar hielp die me ergens mee. Langzaam drong het tot me door: de schuld bedekt iets, dat daaronder ligt, maar dat nog moeilijker te aanvaarden is dan de schuld zelf. Zonder die schuld stond ik in mijn nakie. Liever bleef ik me blindstaren op dat blok hout, dan dat ik mijn schuld écht aanvaardde, doorwerkte en leerde los te laten. Want als ik dat zou doen, zou ik iets zien dat ik helemáál niet wilde zien. Zou iets zichtbaar worden wat ik liever verborgen hield. Het blok hout werkte als afleiding voor iets anders.

Stel dat de vrouw haar schuld niet als schild gebruikte, wat zou ze dan onder ogen moeten zien? Dat ze een grens overgegaan was. Dat ze zich had laten meeslepen door hebzucht of begeerte of door begeerd worden. Dat ze een ander (meerdere anderen waarschijnlijk) pijn gedaan had. Dat ze blijkbaar niet zo ongevaarlijk en betrouwbaar was als ze dacht. Dat ze menselijk was en menselijke fouten maakte. Dat ze in staat was tot verraad. Net als Petrus, die tot drie keer toe zegt: ‘Ik ken hem niet.’ Wat een gezichtsverlies. Ik ben niet wie ik dacht te zijn.

Die schuld, die ik meetorste en waarover ik riep: ‘Die pak je niet van me af!’ – die hielp me. Door naar mijn schuld te wijzen, hoefde de pijn niet aan het licht te komen. De pijn die ik veroorzaakt had, maar ook de pijn die ik zelf voelde omdat ik zo teleurgesteld was in mezelf. Die schuld hielp me te blijven geloven in mijn oude zelfbeeld als betrouwbaar. Dat ik niet zo stom was om dat soort vergissingen te begaan. Oké, dat zelfbeeld was nu eenmalig geschonden, maar door de schuld mee te torsen, hoefde ik mijn feilbare menselijkheid, die daaronder ligt, niet onder ogen te zien. Ik hoefde mijn zelfbeeld niet aan te passen.

‘Vergeef ons onze schulden, zoals wij onze schuldenaren vergeven.’ Ik heb altijd gedacht dat de grootste moeite zit in het tweede deel van deze bede. Maar nu zie ik dat die eerste ook al helemaal niet meevalt. Je moet het wel wíllen en dúrven bidden: vergeef mij mijn schuld! Hoe naakt sta je eigenlijk zónder?

Door me vast te klampen aan mijn schuld hoefde ik mijn zelfbeeld niet aan te passen. Gemiste kans. Ik identificeerde me met het een en dat hielp me andere dingen in mezelf bedekt te houden. Ik meende: ‘Ik bén de schuld.’ Maar ik ben dat helemaal niet. Verborgen onder al mijn menselijkheid ligt mijn ware wezen. Ik ben! Dát ben ik. De diepste waarheid over een mens. Eeuwig, onveranderlijk, wezenlijk.

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel