Bij Johannes 1:38
Begin van het evangelie naar Johannes. Jezus heeft nog niets gezegd, nog niets gedaan. De enige manier waarop hij ten tonele is verschenen, is dat Johannes de Doper naar hem gewezen heeft en dingen over hem heeft gezegd. De mannen die de eerste twee leerlingen van Jezus zullen worden, lopen, wellicht uit nieuwsgierigheid, achter hem aan. Jezus draait zich om en spreekt hen aan. ‘Wat zoeken jullie?’ Zij zeggen: ‘Rabbi, meester, waar houdt u verblijf?’ ‘Waar logeert u?’, vertaalt een hedendaagse vertaling zelfs.
Wat een intrigerende vraag! Waarom zouden ze dáár nu meer over willen weten!? Of voelen ze zich ‘betrapt’, omdat Jezus ontdekt dat ze achter hem aanlopen en weten ze zo gauw niets anders te verzinnen? Tja. Dat kan natuurlijk, maar ik wens er meer in te zien. In het eerste hoofdstuk van dit evangelie klinken namelijk meer echo’s. Johannes 1: ‘In het begin was het Woord; het licht schijnt in de duisternis.’ Genesis 1: ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde; en God sprak ‘Licht’ en er was licht.’ Ook de vraag ‘Rabbi, waar verblijft u?’ is zo’n echo, die de verhalenverteller Johannes invlecht in zijn relaas. ‘Mens, waar ben je?’ vraagt God als hij door de tuin van Eden wandelt en Adam en Eva zoekt. (Genesis 3:9) In alles maakt de evangelist duidelijk: het verhaal dat ik jullie ga vertellen hoort thuis in het grotere verhaal dat al eeuwen wordt verteld.
Des te interessanter het grote verschil tussen deze twee vragen. In Genesis vraagt God naar de mens; in Johannes vraagt de mens aan Christus naar zijn verblijfsplaats. Ja, dat is een vraag. Waar is Christus? Waar is Christus in jouw leven, in jouw bestaan? Kun jij hem lokaliseren? Kun jij zijn verblijfsplaats aanwijzen? Ik niet. Christus – dat wat ik Christus noem – stroomt in en uit en door mij heen. Voortdurend, maar lang niet altijd merkbaar; misschien zo nu en dan heel even. Maar een verblijfsplaats? Ja, misschien heeft-ie die wel, maar dan ver voorbij de in kaart te brengen gebieden van mijn leven; ver voorbij mijn bewuste geest; ver voorbij woorden en weten.
Echo’s van de stem van Christus meen ik wel op te vangen in mijn leven. Die stem uit zich in innerlijk weten, in me geroepen voelen om iets te zeggen of te doen, in beelden die ’s nachts of overdag in mijn binnenste opwellen en die me de weg wijzen. Die echo’s komen uit een voor mij onbereikbare diepte. Maar als het me gebeurt dat ik mijzelf loslaat – in meditatie, in de slaap of gewoon, als ik even niet naar mijn eigen innerlijke gekwek luister – ontstaat er een kier in mij, waardoorheen de stem vanuit de diepte kan opstijgen tot mijn min of meer bewuste geest. Momenten van aanwezigheid, juist omdat ik er zelf even niet was.
Wat zegt Jezus zelf eigenlijk ten antwoord op de vraag van de twee aspirant-leerlingen? ‘Kom en zie.’ Kom en zie! Met andere woorden: volg mij. Volg mij en je ogen zullen open gaan. Je moet dus je eigen plaats durven verlaten en de moed hebben om je over te geven aan de leiding van die Ander, die je zal brengen naar onbekende oorden om je ogen te openen voor wat daar te zien is.
