Bij Handelingen 2:1-13
Laatst ging het weer eens mis. Ik had een afspraak met de fysiotherapeut om kwart voor vier. Dacht ik. Hij verwachtte mij een kwartier eerder. Als zoiets concreets als het bepalen van een tijdstip al vatbaar is voor misverstaan, hoe moeilijk is het dan eigenlijk te spreken en te schrijven over God? Hoe kan ik dat zó doen dat het te verstaan is? Het Pinksterverhaal roept die vraag nog sterker op. Daar spreken de leerlingen van Jezus in een grote menigte met mensen uit diverse landen en streken en ieder verstaat hen in zijn eigen taal! Het is compleet tegengesteld aan mijn ervaring.
Woorden brengen al gauw scheiding, verhullen, scheppen afstand. Ze timmeren dicht, ze kleuren in, ze beperken. Ze brengen de hoorder vaak naar zijn verstand. Je gaat nadenken over wat je gehoord hebt. Maar ons verstand is maar beperkt. In ieder geval te beperkt om iets te bevatten van God.
Hoe kan ik zó spreken dat iedereen het verstaat? Misschien is de vraag niet helemaal juist. Misschien is het beter je af te vragen: hoe kan ik zó spreken dat iedereen tot verstaan komt – tot verstaan van zichzelf, van het eigen leven, van God. Hoe kan ik zó spreken dat er een ruimte ontstaat, waarin je jezelf dieper kunt gaan verstaan, waarin je stap voor stap kunt gaan bevatten wat er met je gebeurt, waar het heen gaat met jou.
Deze ruimte moet veilig voelen. Veilig genoeg om maskers af te doen. Om alles af te leggen waarmee jij je naakte kwetsbaarheid omhult en waarmee je iedereen, ook God, op afstand houdt. Een ruimte, waarin je jezelf kunt zien zoals je bent. En waarin je jezelf durft te laten zien zoals je bent. In alle broosheid, tekortschieten, pijn. Hoe kunnen wij zo’n ruimte voor elkaar maken? Hoe kunnen wij zo’n ruimte voor elkaar zijn?
Misschien zijn woorden eigenlijk niet zo geschikt om zo’n ruimte te scheppen. Of misschien alleen in de context van de liturgie of bijvoorbeeld het tastende zoeken dat poëzie doet of een goed gesprek met een vriend. In die taal is deze ruimte misschien beter te ervaren. Ruimte om te reiken naar dat geheim dat in de diepte van ons leven te vinden is. Misschien dat de open, transparante, ijle woorden van poëzie beter in staat zijn om een poort te vormen tot die ruimte, tot dat geheim.
Of misschien moeten we onze toegang zoeken in andere kunstvormen. Beeldende kunst, architectuur, muziek. Op een heel andere manier, in een heel andere taal, roepen deze kunstvormen soms deze ruimte op. Je blik gaat automatisch naar binnen. Je gaat open, je wordt ontvankelijk en mildheid wordt opgeroepen.
Of misschien moeten we nog dieper zakken en zeggen dat vooral de roerloosheid, de leegte, de stilte van de ziel toegang biedt tot het geheim dat God is, dat geheim dat alles voortbrengt en alles doortrekt. De stilte als poort. En misschien is het daar, in de diepte van de menselijke ziel, dat God zelf tot je spreekt. Puur, persoonlijk. In taal die jij verstaat en die jou tot verstaan doet komen.