Parelduiken in de bijbel

Mijn ziel weet

Bij Psalm 139:6 en 14

‘De kennis is mij te wonderbaar, te hoog. Ik kan er niet bij.’ Zo bezingt de psalmist in de Statenvertaling de onbevattelijke grootheid van God, die hem omgeeft en die hem gehoord heeft nog voordat hij sprak. En inderdaad, als je gaat proberen dichter bij God te komen door je verstand te gebruiken, dan kom je misschien wel een eindje op weg, maar erg ver kom je niet. God is onbegrijpelijk voor ons brein, voor onze rede, voor ons denken. Om God beter te leren kennen hoef je niet naar de universiteit. Nee, want Gods tegenwoordigheid is ‘te hoog, ik kan er niet bij’. Daar helpt geen hogeschool aan.

‘Je moet komen in een on-weten’, schrijft Meester Eckhart. Het weten helpt niet om God te zien, te kennen zoals Hij werkelijk is. Het verstand maakt een beeld van God en dat beeld staat in de weg om God zelf te zien. ‘Hoe meer je jezelf zo leegmaakt als een woestijn en hoe onwetender, om zo meer nader je Hem.’

Het mooie is dat de psalmist acht verzen verderop jubelt: ‘Wonderlijk zijn uwe werken. Mijn ziel weet dat zeer wel.’ Dat is toch bijzonder. Eerst roept hij uit dat de kennis te hoog is, daarna dat zijn ziel er weet van heeft. Spreekt dat elkaar niet tegen? Nee. Mijn zíel weet, schrijft hij. Met ons hoofd komen we er niet, maar onze ziel weet ervan.

God leer je niet kennen door de hoogte te zoeken, de hoogte van het verstand, van kennis, van de rede. Nee, God leer je kennen in de diepte van je ziel. Afdalen moet je, de weg naar binnen gaan en alles wat je op die weg tegenkomt loslaten. Dan komt de weg vrij voor het innerlijk weten dat allang op de bodem van je ziel ligt, wachtend tot jij het opmerkt en ziet.

Storm op het meer

Bij Marcus 4:35-41

Jezus onderwijst de mensen bij het meer van Galilea. Hij vertelt de menigte gelijkenissen over het Koninkrijk van God. Aan het eind van de dag sturen de leerlingen iedereen naar huis. Ze gaan met Jezus in een boot en zetten koers naar de overkant. Blijkbaar waren er meerdere bootjes op het meer, want er staat: ‘Ze voeren samen met de andere boten het meer op.’

Jezus is uitgeput en gaat onder zeil. De leerlingen varen en praten ongetwijfeld  onder elkaar na over wat Jezus allemaal heeft verteld. Dan geschiedt er, zoals er letterlijk staat, een zeer grote stormwind. De golven, oerkrachten, chaos – ze storten zich op de boot. De leerlingen maken in paniek Jezus wakker. ‘We vergaan! Kan dat u niet schelen?’ Jezus spreekt de stormwind toe en die gaat liggen. ‘En een zeer grote stilte geschiedt.’

Een bekend verhaal. Maar één ding valt me ineens op. Die andere bootjes. Ik blijf er maar mee bezig: wat hebben de mensen die daarop voeren ervaren? Ook hun boot werd geteisterd door de wind en de golven. Ook zij zaten in doodsnood. Wat een geweld, wat een aanval op hun bestaan! En dan ineens, zonder enige aankondiging – de stormwind valt stil en een zeer grote stilte geschiedt. De leerlingen zagen en hoorden wat er gebeurde. Voor hen is er een logische, zichtbare link tussen het handelen van hun meester en het gaan liggen van de storm. Maar voor de anderen op het meer niet.

De mensen op die andere bootjes – misschien zijn wij dat wel. Wij hebben Jezus niet lichamelijk bij ons. Wij zien hem niet met onze ogen. Wij kunnen hem niet aanraken, hem niet wekken en pressen om iets te doen. Maar we kunnen de gevolgen van zijn spreken wel waarnemen. We merken het als de storm gaat liggen en een zeer grote stilte geschiedt. We merken het als ons leven behouden blijft. We merken het als we ten leven leven. De vraag is alleen: zíen we dat ook? Zijn we het ons bewust?

Leer mij

Bij Psalm 25:4b

Op de drempel van de kleuterschool maakte ik mij zorgen. ‘Ik hoop dat de juf het niet erg vindt dat ik nog niet kan lezen en schrijven’, vertrouwde ik mijn moeder toe. Blijkbaar had ik het gevoel dat ik dat van nature moest kunnen. Dat ik nou juist naar school ging om het te leren – dat kwam niet in mij op.

Om deze kleuterzorgen kan ik achteraf wel glimlachen. Anders is het met de verwijten die ik mezelf maak als volwassene – en daarin weet ik mij niet de enige. Ik doel op de momenten dat je achteraf inziet dat je in een bepaalde situatie anders had kunnen of moeten handelen. Dat je achteraf ziet hoe je met jouw optreden een ander geschaad hebt of in het nauw gedreven, beschadigd of buitengesloten. Soms breekt zo’n inzicht pas jaren later door. Maar hoe lang het ook geleden is, het schaamrood is vers. Hoe gek het misschien ook klinkt: hier staat weer die kleuter op de drempel met het idee dat ze tekortschiet omdat ze nog niet die vaardigheden onder de knie heeft die ze juist op school gaat leren.

Leren lezen en schrijven is een proces waarvoor twee mensen verantwoordelijkheid dragen: leerling en leraar. Het leven leren en leren leven op een zo goed mogelijke manier – ook dat is een proces waarvoor er twee verantwoordelijk zijn: de mens zelf en God.

De psalmist heeft er weet van: ‘Leer mij uw wegen te gaan.’ Als ik die woorden tot me laat doordringen, ontspan ik. Ik hoef het niet allemaal op voorhand te kunnen en te weten. Ik mag het leren. En ik mag daarbij om hulp vragen. God, wees voor mij als een goede leraar, die geduld heeft met zijn leerling. Die aanvoelt waar zijn leerling zit, wanneer hij nieuwe informatie kan geven of juist moet herhalen, wanneer hij met voorbeelden moet komen, wanneer hij een stilte moet laten vallen of juist moet aanmoedigen.

Het is hoogmoed te denken dat ik beter had moeten weten. Dat ik van tevoren had moeten aanvoelen dat ik niet dit, juist wel dat. Dat ik van nature zou weten hoe alles moet. Nee, het leven is een praktijkoefening en daarin ben ik leerling. Hoe oud ik ook ben.

‘Leer mij uw wegen te gaan.’ De psalmist vraagt God zijn plaats in te nemen als leraar. En ik ontvang hier de uitnodiging mezelf te zien als leerling van God. Mijn leven lang.

Onuitsprekelijk (2)

Bij Romeinen 8:26

‘Want wat wij naar behoren zullen bidden, weten wij niet; maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.’ Paulus schrijft de gemeente te Rome moed in. Als je niet weet wat en hoe te bidden, schiet de Geest je zelf te hulp en bidt voor en dóór jou.

Ik blijf het een prachtig beeld vinden. Het gebed van een mens tot God: een verzuchting van Gods Geest in een mens. Als wij niet meer weten hoe te bidden, komt God zelf in ons gebed aan het woord. Niet wij spreken tot God, maar God spreekt door ons tot zichzelf. Ons stamelende, tekortschietende, onzekere gebed wordt Gods gebed. Dit is ‘Uw wil geschiede’ in optima forma. In plaats van God lastig te vallen met onze punten van aandacht, Hem onder de neus te wrijven op hoeveel plaatsen in de wereld de onvrede heerst, Hem te wijzen op alles wat beter kan in deze wereld – in plaats van dat alles maken wij ons leeg. Zoeken wij de stilte in onszelf. En als alles in ons zwijgt, als alles stilvalt, is er ruimte voor die stille stem, die in onze leegte hoorbaar is als woordloos zuchten. De adem, die ons bij elke ademhaling verlaat. De adem, die Hij zelf ons geeft, elke keer opnieuw.

Zo lenen wij ons aan God. Als wij leeg zijn van onszelf, kan Hij door ons ademen. Kan hij door ons leven. Kan Hij door ons bidden in een eeuwig, woordloos gebed. Onze verlangens verdwijnen naar de achtergrond. Onze wensen lossen op in het niets. In onze stilte worden wij spreekbuis voor God. Spreekbuis van onzegbare verzuchtingen.