Parelduiken in de bijbel

Het penningske

Bij Marcus 12:41-44

Jezus zit in de tempel recht tegenover het offerblok. Hij ziet vele rijken langskomen, die er veel ingooien. En dan gebeurt het: een arme weduwe loopt langs en gooit er twee stuivers in. Wat zeg ik? Twee stukken van één eurocent! De kleinste muntjes die bestaan.

Tegen zijn leerlingen zegt Jezus hierover dit: ‘Deze arme weduwe heeft meer in de offerkist gedaan dan alle anderen die er geld in hebben gegooid; want die hebben gegeven uit hun overvloed, maar zij heeft uit haar armoede alles gegeven wat ze had, haar hele levensonderhoud.’ Een typische Jezus-uitspraak. Zo paradoxaal als maar kan. Ik beschouw hem nader.

Eerst de focus op die rijken. Zij geven vanuit hun overvloed, zegt Jezus. Het woord dat voor overvloed gebruikt wordt, komt al eerder in het evangelie voor. Marcus beschrijft twee wonderbare spijzigingen en in beide gevallen worden de brokstukken die overblijven in manden verzameld, nadat de gemeente verzadigd was. De brokstukken die overschieten. Dát woord is het. De rijken in de tempel geven niet vanuit hun overvloed, wat eventueel nog iets genereuzigs heeft, maar vanuit hun overschot. Dat woord heeft toch een andere kleur. Het zijn de restjes die overblijven nadat je jezelf eerst hebt volgegeten. Het zijn de spullen op zolder die je naar de rommelmarkt brengt. Het is dat ene uurtje per week dat je nog wel overhebt voor God. Op zondagochtend is er trouwens toch weinig anders te beleven.

Die arme weduwe geeft vanuit haar armoede. Tenminste, zo vertalen we het. Nou ben ik de laatste om te zeggen dat die vertaling niet klopt, maar ik ontdekte dat het Griekse woord dat hier staat, direct verband houdt met het Griekse woord voor baarmoeder. En toen werd ik wakker. De baarmoeder bevindt zich midden in je lichaam. Het is het verborgen centrum van je lijf. Grote stap: deze vrouw geeft dus – vanuit haar armoede, vanuit haar baarmoeder – vanuit haar wézen. Dat klinkt toch heel anders dan die rijken die vanuit hun overschot geven.

Ten tweede: de baarmoeder is de plek waar in de bijbel ontferming wordt gevoeld. Als Jezus met ontferming bewogen wordt, krijgt hij kramp in zijn (spirituele) baarmoeder. Beetje gek beeld, ik geef het toe, maar taalkundig klopt het. De vrouw geeft dus vanuit haar ‘met ontferming bewogen zijn’.

Ten derde: de baarmoeder is de plek waar het leven ontvangen en gegeven wordt. De plek waar het leven dóórgegeven wordt. Zoiets zegt Jezus ook: deze vrouw geeft vanuit haar armoede haar hele levensonderhoud, of letterlijk: haar hele leven.

Tegenover die vele rijken die af en toe de tempel een plichtmatig bezoekje brengen omdat ze toevallig toch in de buurt waren en tijd over hadden, staat hier één arme weduwe, die haar hele leven in dat offerblok stopt, die haar hele leven aan God wijdt. En dat, dát is pure rijkdom.

Gods zoon zijn

Bij 2 Korintiërs 6:18

Zei iemand dat Paulus vrouwonvriendelijk was? Als je dat in zijn brieven bevestigd wilt zien, dan lukt dat vast. Maar ik zie ook iets anders.

In de tweede brief aan de gemeente in Korinthe raakt Paulus lekker op dreef. Hij benadrukt dat we onze vrijheid moeten behouden. We dienen ons goed af te grenzen van afgoderij en niet onder andermans juk te wandelen, maar vrij te blijven voor God. Om dat kracht bij te zetten, vervolgt Paulus zijn brief met een rits citaten: uit Leviticus, Jesaja, Ezechiël, Jeremia en 2 Samuël. In het laatste boek zegt God: ‘Ik zal Hem tot Vader zijn en hij zal mij tot zoon zijn.’

Daar stokt Paulus. Gods zoon zijn – dat geldt natuurlijk voor iedereen, man of vrouw. Oké, je wordt uit je moeder als zoon of dochter geboren. Maar Gods zoon zijn is een innerlijke kwestie. Als je een herboren wordt uit God, word je zoon van God – los van de vraag of je als man of vrouw ter wereld kwam.

Ik zie Paulus op het eindje van zijn balpen kauwen. Zouden ze dat wel begrijpen, daar in Korinthe? Dat Gods zoon zijn iets geestelijks is en het dus weggelegd is voor iedereen: jood en Griek, slaaf en vrije, man en vrouw? Voordat je het weet, gaan mannen denken dat ze een streepje voor hebben bij God. Hij zucht, legt zijn pen neer en wrijft over zijn baard. Dan klaart zijn gezicht op. Weet je wat, ik zet het er voor de zekerheid even bij, denkt hij. Waar was ik ook al weer? O ja: Ik zal u tot Vader zijn en gij zult mij tot zonen zijn. En dochters, voegt Paulus toe.

Tevreden leunt hij achterover. Zo. Deze brief kan op de bus.

Met gezag

Bij Marcus 1:22

Het is aan het begin van Jezus’ loopbaan. Met zijn eerste vier leerlingen verblijft hij in Kafarnaüm. Op sabbat gaat hij naar de plaatselijke synagoge en onderwijst de mensen daar. ‘En’, schrijft Marcus, ‘de mensen zijn diep onder de indruk, want hij spreekt hen toe als iemand met gezag, niet zoals de schiftgeleerden.’

Niet zoals de schriftgeleerden. Het is maar een bijzinnetje, maar de geleerden worden even op een zijspoor gezet. Zij leren de mensen in de synagoge over de Schriften. Ja, dat doen ze. Maar hóe? Ongeïnspireerd en niet-inspirerend? Het staat er niet, maar het beeld dringt zich aan me op. Alsof ze plichtmatig hun taak volbrengen – niet omdat ze het willen, maar omdat het nou eenmaal hun werk is. Of dit beeld recht doet aan de werkelijkheid weet ik niet, maar ik weet wel dat van plichtmatige prediking een mens niet ondersteboven raakt.

Jezus doet het in ieder geval anders, want de mensen zijn er diep van onder de indruk. Hij leert hen met gezag. Ook hier dringen zich beelden aan me op. Een ouderwets hoofd der school. Die had gezag. De notaris, de dokter, de dominee. Maar dat was gezag dat van buitenaf op hen was gelegd. Dat als het ware met het ambt dat zij bekleedden, meegeleverd werd. En dat is hier niet bedoeld.

Het Griekse woord dat met gezag is vertaald, betekent heel letterlijk ‘vanuit zijn wezen’. Dat is onvergelijkbaar met gezag dat jou verleend wordt omdat je toevallig een bepaald beroep hebt. Nee, hier is iets anders aan de hand en de omstanders voelen dat haarfijn aan. Jezus spreekt vanuit zijn wezen. Hij legt de Schiften uit met hart en ziel, hij is er met huid en haar bij betrokken. Zijn hele geschiedenis, zijn hele identiteit, de hele mens die hij is – van dááruit komt zijn uitleg. De toehoorders voelen dat ze niet alleen woorden horen, maar dat hier een heel mens zich geeft. Een mens die niet bang is om zichzelf te laten zien, om zijn wezen te laten meeklinken in wat hij zegt. Een mens die weet heeft, die zich bewust is van wie hij ten diepste is. Een mens die de weg naar binnen gegaan is en tot op de bodem is gekomen. Een mens voor wie ‘kind van God zijn’ een levende werkelijkheid is. Zó een mens spreekt hier. Vanuit zijn wezen spreekt hij. En feilloos voelen de inwoners van Kafarnaüm aan dat ze hier iets wezen-lijks horen.

Het werk van je handen

Bij Psalm 128:2

Aan het begin van het nieuwe schooljaar, nu het leven weer op gang komt en iedereen (iedereen?) het gewone bestaan weer oppakt, een overweging bij Psalm 128:2, uit de psalmbundel van het klooster: ‘Wie leeft van het werk van zijn handen, die heeft de Heer gezegend.’

Ja waarlijk, ben ik geneigd in de tale Kanaäns te verzuchten. Ja waarlijk, gezegend ben je als je werk hebt. Als je in je eigen levensonderhoud kunt voorzien – en in die van je huisgenoten. Jarenlang ben ik ontevreden geweest over de omvang van mijn financiële bijdrage aan dit huishouden. Dus ik weet maar al te goed hoe het voelt. Het is een zegen als je kunt leven van het werk van je handen. Als jou dat geschonken wordt.

Maar hier staat meer. Ik schrijf de tekst nog tweemaal op, maar dan met verschillende accenten. Gezegend is hij, die leeft van het werk van zíjn handen. En niet van het werk van andermans handen. Die niet een ander uitbuit, misbruikt. Die niet werkt ten koste van een ander, nee, hij leeft van het werk van zijn eigen handen. Het cirkeltje is klein – het begint en eindigt bij hemzelf. En dat is voldoende.

Gezegend is hij, die lééft van het werk van zijn handen. Kun je ook sterven aan je werk? Jazeker. Als je met spanning naar je werk gaat en duizend doden sterft om wat er voor je ligt. Of als je innerlijk leeg en uitgeput raakt. Als je werk niet bijdraagt aan je levensvreugde, maar die eerder wegneemt. Of als je werkt om te overleven, als je maar ternauwernood je hoofd boven water kunt houden. Of als je werkt om je bezit te vermeerderen, als je je angstvallig vastklampt aan wat er binnenkomt, als je werkt om reserves op te bouwen voor als ooit. Nee, gezegend is hij, die lééft van zijn werk.

Ja, gezegend ben je. Als jou werk geschonken is. Als je daarmee in je levensonderhoud kunt voorzien. Als je werk hebt waarmee je een ander eerder dient dan uitbuit. Als je werk hebt, dat jou doet groeien en mens doet worden. Als je werk hebt dat jou helpt om te worden wie je werkelijk bent. Als je werk je helpt om ten volle te leven. Ja, gezegend ben je!