Ik heb uw geboden lief

Bij Psalm 119:127

Psalm 119 is de langste van alle psalmen en een loflied op de wet. Eindeloos, eindeloos bezingt de psalmdichter de voorschriften en de wetten van God en verklaart die zijn trouw en toewijding. ‘Ik heb uw geboden lief’ – zomaar een vers, ergens uit het hart van de psalm. Het is één groot liefdeslied.

Bij mij wekt dat bevreemding. Wetten, regels, geboden … Mij klinkt dat hard en koud in de oren. Wie bemint er nu inzettingen en verordeningen? Dat je God liefhebt, snap ik. Maar Gods wét … Dat is een grote stap.

Een klein inzicht geeft een omslag in mijn denken. De wet is er niet zomaar. De wet is er om de omgang met God te regelen. En daar zit hem de kneep. Daar zit het grootse. Die verheven God, allesomvattend, alles doordringend, de Schepper van hemel en aarde – die onvoorstelbaar grote God, zo anders dan wij ons denken kunnen, die vaardigt zijn wet uit. Niet om ons klein te houden of te beperken. Maar om ons een vorm te geven voor onze omgang met Hem. Met andere woorden: de wet is zijn uitgestoken hand naar ons toe. Hij nodigt ons uit om de omgang met Hem te zoeken en hoopt dat wij op zijn uitnodiging ingaan. Hij reikt ons de hand, wil dat wij hem zoeken, met Hem bezig zijn. De Bron van alles wat leeft, bij wie wij volledig in het niet vallen – Hij ziet ons en vraagt ons ten dans.

De wet is geen kille en beperkende afrastering van ons bestaan. De wet is een open en veilige ruimte, waarin God ons nodigt om Hem te ontmoeten. Tja, dat je díe wet liefhebt – dat begrijp ik wel.

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel