Een vader had twee zonen (1)

Bij Lukas 15:11-32

Ik schreef al eerder over de gelijkenis van de ‘verloren’ zoon. Een vader heeft twee zonen. De jongste vraagt alvast om de erfenis. Hij gaat op reis, verbrast zijn geld en komt met hangende pootjes terug bij de vader. De vader sluit de zoon in de armen. Eind goed, al goed? Nee. De oudste zoon is boos. Hij heeft al die tijd dat zijn broer plezier maakte, hard gewerkt op het land van de vader. Door de hevige blijdschap van zijn vader bij het weerzien met zijn zoon, voelt de oudste zich niet gezien. Ik begrijp hem wel. Loyaal tot en mét, maar de loyaliteit wordt als vanzelfsprekend aangenomen. Er wordt geen woord aan vuil gemaakt.

Met dit verhaal gingen we aan de slag in de proefmiddag voor de workshop ‘Op zoek naar de ziel van het bijbelverhaal’. We stelden drie mensen op in de zaal: de vader, de oudste zoon en de jongste zoon. Ik zocht mijn plek als de vader van de twee zoons.

Het was merkwaardig om te voelen wat er gebeurde. De oudste zoon, de hard werkende en loyale zoon, stond naast me. Maar ik merkte dat ik – de vader – veel meer gericht was op de jongste zoon, de spring-in-het-veld, de speelse, de clown. Niet uit zorg of controle, maar omdat het gedrag van de jongste een verlangen in me opriep. Een verlangen naar vrijheid en speelsheid. Een kant in mezelf die ik niet kende. Ik had geleefd zoals de oudste zoon leefde: hard werken en ‘bewaren’. Doen wat vader van mij verlangt. Met alle plezier, hoor! Maar ik genoot ervan om mijn jongste te zien ronddartelen. En ik voelde wat het in mij losmaakte.

Tegelijk voelde ik sterk dat ik geen oordeel had. De ene zoon was niet beter dan de andere. Met de ene zoon was ik niet meer verbonden dan de andere. Ja, op een ándere manier verbonden, dat wel. De ene zoon riep iets anders in me op dan de andere. Maar een oordeel had ik daar niet over. ‘Ik ben en ik neem jullie allebei waar’, zei ik. Dat was alles.

Achteraf zag ik dat de opstelling mij een nieuw inzicht had gegeven. De oudste zoon loyaal – tegenover de jongste zoon? Nee, zo is het niet. Toen ik vanuit de positie van de vader keek, merkte ik hoezeer de zoons allebéi een deel van de vader laten zien. Sterk uitvergroot, dat wel. De oudste zoon in zijn betrouwbaarheid. De jongste in zijn verlangen naar avontuur en ontwikkeling en buiten de deur kijken. In de twee zonen, in hen allebéi, wordt duidelijk wie de vader is. Wie is er dan het meest loyaal?

De wijn is op

Bij Johannes 2:1-11

Aanstaande zondag is het Kana-zondag. Het verhaal van de bruiloft in Kana wordt gelezen. Jezus is ook van de partij. Dan raakt de wijn op. En zonder wijn geen feest. Maar Jezus doet zijn eerste wonder: hij maakt van water wijn en het feest kan weer doorgang vinden.

Wat gebeurt daar precies – daar op het moment dat Jezus zich er tegenaan bemoeit? Hij gaat naar de bedienden en zegt: ‘Vul de vaten met water.’

Bij de ingang van de feestzaal staan zes vaten. Daarin zit water, waarmee binnenkomende gasten hun voeten kunnen wassen. Welkom, jij, gast. Spoel het stof van je reis van je af. Maak je klaar om de feestzaal binnen te gaan. Of, in de tale Kanaäns: maak je klaar om in te gaan tot het Feest. In de bijbel staat een bruiloft immers symbool voor de vereniging, de eenwording tussen God en mens, tussen Christus en zijn gemeente.

‘Vul de vaten met water.’ Dat is het enige dat Jezus zegt of doet. Geen toverformule, geen bezwering, geen teken van zijn hand. Niets. En toch is dat water straks wijn.

‘Vul de vaten met water.’ Daar zit hem precies de crux. De vaten zijn leeg! Het feest is al een tijd aan de gang. De bedienden hebben genoeg aan hun hoofd. Zien misschien wel dat de watervaten leeg zijn, maar denken: er zijn andere dingen belangrijker om te doen, nu. Laat maar. Er komt toch niemand meer.

En die houding zorgt ervoor dat het niet meer stroomt, daar in Kana. De deur is dicht. Er wordt niemand meer verwacht. Er wordt níets meer verwacht. Laat maar, het maakt toch allemaal niets uit. De spirit is eruit.

Het probleem is niet dat de wijn op is. Het probleem is dat de watervaten leeg zijn! Het water van verwachting, van verlangen, van uitzien naar – dat is op. Zodra dat er weer is, zit het leven er weer in op die bruiloft. Proost!

Zondigen tegen de hemel

Bij Lukas 15:11-32

Samen met Mineke Minderhoud bereidde ik de proefmiddag van onze nieuwe workshop ‘Op zoek naar de ziel van het bijbelverhaal’ voor. We lazen het verhaal dat bekend staat als ‘De verloren zoon’ nog eens. En toen viel mij iets kleins op.

De jongste van twee zoons zegt tegen zijn vader: ‘Geef me mijn erfdeel.’ De vader geeft het en de zoon vertrekt. Ver weg leeft hij in weelde, totdat het geld op is. Dan breekt er hongersnood uit. Crisis. Er is geen werk, geen geld, geen eten. De zoon denkt: ‘De knechten van mijn vader hebben het beter dan ik hier. Ik ga terug naar mijn vader en zeg: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u. Ik ben het niet meer waard uw zoon te heten. Maar laat mij voor u werken als knecht.’’

Je leest er gemakkelijk overheen. ‘Ik heb gezondigd tégen de hemel en vóór u.’ Staan daar twee verschillende voorzetsels? Verhip, het is zo. Ook in het Grieks.

Blijkbaar is zondigen ten opzichte van de hemel iets anders dan ten opzichte van een mens. Oppervlakkig bekeken zou je zeggen: het gedrag van de zondaar heeft meer effect op een ander mens dan op de hemel. In dit verhaal: de vader is de helft van zijn bezit kwijt. En niet door een ramp of ander ongemak, nee, over de balk gesmeten door zijn eigen zoon. Je wilt er niet eens aan dénken.

Maar er staat: tégen de hemel en vóór u. Alsof er staat: tegen de hemel en voor uw aangezicht. En dat zie ik letterlijk voor me: alsof de zoon de zonde begaan heeft in het gezichtsveld van de vader. Alsof dat wat de zoon heeft uitgevreten, wordt gezien door de vader – maar zonder dat het de vader raakt. Alsof de werkelijke schade is toegebracht aan de relatie tussen de zoon en de hemel.

En ja, misschien is dat wel zo. De zoon is er zo erg aan toe dat hij niet eens meer zoon wil zijn. Dat hij het gevoel heeft dat hij geen zoon meer kán zijn. Hij neemt afscheid van dat stuk van hemzelf, van zijn leven. Hij amputeert een deel van zichzelf. En dat betekent dat deze mens niet meer volledig is. In het licht van de hemel is hij niet meer heel, niet meer zoals hij geschapen is. En dat is pas zonde.

Schorriemorrie

Bij Lukas 2:1-20

In heel het Nieuwe Testament geen os of ezel te bekennen! Ja, er is soms sprake van een ezel als rijdier. Maar in het geboorteverhaal? Niks hoor. Toch staan ze in elke kerststal. Om, zoals wij graag willen geloven, met hun adem het kind in de kribbe wat warmte toe te blazen in die donkere en koude decembernacht. Right.

Ze komen er niet al te best vanaf, die twee. Ezels zijn – ook in de bijbelse tijden – de spreekwoordelijke domoren. En een os? Ach, een stier zonder zaakje kan niet veel voorstellen. En dan: in het Hebreeuws heten die twee sjor wachamor. Daar komt ons schorriemorrie vandaan. Nee, veel soeps is het niet, daar in die kerststal.

Toch kunnen ze niet gemist worden, daar onder de kerstboom. Probeer het maar eens, thuis. Haal de os en de ezel maar eens uit dat stalletje. Ziet er gek uit, hè! En dat is niet alleen omdat het tafereel vastgeroest zit in je hoofd en je een gat ziet als je die dieren weghaalt. Nee, dat heeft een theologische achtergrond, die je waarschijnlijk haarfijn aanvoelt.

De os is namelijk een rein dier. En de ezel onrein. En zo staan die twee symbool voor alle mensen: rein en onrein, jood en niet-jood, gelovigen en heidenen. Ín die os en die ezel is hier de hele wereld getuige van een wonderlijk gebeuren. God wordt mens en Hij openbaart in dit joodse jongetje het goede nieuws voor alle volkeren. Ook, of misschien wel juist, voor het schorriemorrie.