Zwemmen in God

Bij Handelingen 17:28

Van een kwal kun je veel leren. Ik zit op ‘mijn’ steiger aan het Veerse Meer. Vlak voor mijn voeten, die net boven het water bungelen, zwemt een kwal. Nou ja, het woord zwemmen suggereert een doelgerichtheid die ik met de beste wil van de wereld niet kan waarnemen bij deze kwal. Het is meer: hij doet moeite om te voorkomen dat de stroming hem meeneemt en blijft dus op min of meer dezelfde plaats zijn bewegingen uitvoeren. Ik blijf naar het dier kijken en probeer me in hem in te leven. Hoe zou een kwal zijn omgeving ervaren? Wat is hij zich bewust van het water om hem heen? Wat is hij zich bewust van de lucht, de dimensie waarin ik leef en adem? Wat is hij zich bewust van dat landdier dat zich vlak boven hem bevindt en hem bestudeert? Zou hij het fijn vinden voelen, de gewichtloosheid in het water? Dan denk ik aan de eerste levensbehoeften. Voedsel, rust. Vreemd eigenlijk, daar zwemt hij dwars doorheen. Daar zwemt hij ín. En tegelijkertijd stroomt het door hem heen. Al dat soort vragen en gedachten komen en gaan, maar eentje blijft me vooral bij. Een kwal heeft geen huis. Geen hol, geen nest, geen leger. Geen plek om zijn hoofd neer te leggen, bij wijze van spreken. Geen plek waar hij ‘thuis’ is.

Op de fiets naar huis valt het kwartje. Ik ben onderweg naar wat ik ‘thuis’ noem: een beperkte plek van zoveel vierkante meter oppervlakte, die ik deel met mijn gezin, mensen die ik mijn ‘thuis’ noem. Maar een kwal heeft geen ‘thuis’ en daardoor is het hele Veerse Meer zijn thuis. En via de open verbinding naar de Oosterschelde en de Noordzee eigenlijk de hele dimensie van brak en zout water. Goeiemorgen! Ik word er draaierig van. Een kwal heeft geen ‘thuis’ en daardoor is hij overal thuis.

De middeleeuwse Spaanse mysticus Johannes van het Kruis schrijft: ‘Om te geraken tot het bezit van alles – wil niets bezitten.’ Jarenlang mijn tanden op stukgebeten, maar nu ik naar die kwal heb zitten staren, begint het me te dagen. Als ik mijn huis bezit als de plek om thuis te zijn, verklaar ik alles buiten mijn huis als niet-thuis. Als ik mijn bloedverwanten bezit als mijn broeders, verklaar ik alle andere mensen als niet-broeders. Als ik God bezit op zondagochtend in de kerk tussen tien en elf, verklaar ik de rest van ruimte en tijd als niet-goddelijk. Hoe klein kun je je wereld maken!?

Voor de goede orde twee dingen. Eén: als er íemand gehecht is aan zijn huis, dan ben ik het wel. Twee: versta alsjeblieft niet dat ik zou vinden dat je geen huis zou moeten hebben. Deze Parelduiker gaat niet over het al of niet bezitten van een huis, maar over God. Wat de kwal mij leert is: bezit dat wat je bezit alsof je het niet bezit. Bezitten zonder te bezitten, zou een boeddhist vermoedelijk zeggen. Het gaat niet om de vraag of je al of niet iets bezit, maar om je innerlijke houding ten opzichte van je bezit, om de manier waaróp je bezit.

Je hebt bezitten en bezitten. De bezittende manier van bezitten is beperkend. Als ik stop met bezitten en niet-bezitten, als ik stop met verklaren als van mij of niet van mij – dan ‘bezit’ ik ineens alles. De kwal zwemt (of wat er dan voor doorgaat) in zijn thuisloze thuis en daardoor is het hele meer zijn thuis.

De kwal zwemt in wat hij niet bezit, en dat wat hij niet bezit stroomt door hem heen – waarschijnlijk zonder dat hij het zich bewust is. Zo zwem ik in God en stroomt God door mij heen. En ik vrees dat ik me dat meestentijds niet bewust ben, omdat ik God kleiner maak dan hij is. Ik beperk hem tot een kerkdienst, tot een Godservaring, tot de hemel, tot een adres waar ik in mijn nood terecht kan. Ik beperk hem door te denken: ‘God is zus of zo’, ‘God is hier of daar’, ‘God was toen en toen’. Maar dan maak ik van God een ‘bezitje’. Ik beperk het goddelijke tot een ‘iets’, een ‘wijze’ (in de zin van een manier van zijn), een tijd- en ruimtegebonden zijnde. Dan staar ik me daarop blind, op de vorm die ik het goddelijke gegeven heb, en aanbid ik dát. Maar ik kan er ook voor kiezen God niet te bezitten, of liever: me daarin oefenen – en daardoor gaan ervaren wat al zo is: ik zwém in God en God stroomt door mij heen! Ik adem in hem en hij in mij, ik leef in hem en hij in mij, in hem ben ik thuis en hij in mij.

God is overal en te allen tijde op gelijke wijze tegenwoordig, zegt een andere middeleeuwer, Meester Eckhart. ‘In God leven wij, bewegen wij, zijn wij’, zegt Paulus tot de Atheners. We zijn ons God vaak niet bewust, omdat we hem bezittend bezitten op de zondagochtend of daar, in die prachtige zonsopgang. Maar wie God bezitloos bezit, die ‘bezit’ hem overal en altijd op gelijke wijze – of je nu in de kerk bent of op de straat, op de berg of in het dal, in de eenzaamheid of in de menigte.

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel