Verschijnen en verdwijnen

Bij Lukas 24:31

Het is de dag van Jezus’ opstanding. Twee van zijn leerlingen zijn onderweg naar Emmaüs. Ze spreken over alles wat er de afgelopen dagen is gebeurd. Een derde voegt zich bij hen. Het is de Opgestane zelf, maar de ogen van de twee mannen worden pas geopend en ze herkennen hem pas als hij bij hen thuis het brood neemt, het zegent, breekt en deelt. Meteen daarna wordt hij aan hun blik onttrokken.

Het fascineert me mateloos, deze beweging. Je gaat zien, ontdekken. Je ogen gaan open. En dat wat je ziet, verdwijnt meteen weer. Alsof het zegt: denk maar niet dat je me kunt vasthouden. Alsof het bang is te stollen, een vaste vorm te krijgen. Alsof het geziene de eigen aanwezigheid niet kan verdragen. Alsof het beter is voor degene wiens ogen opengegaan zijn, dat het geziene niet aanwezig blijft.

Het gevaar is – voor de twee Emmaüsgangers, maar net zo goed voor ons – dat het beeld dat je van Jezus hebt, jou het zicht op Christus in ieder belemmert. Alsof de aanwezige Jezus zich bij wijze van spreken tussen ons en onze naaste wringt en ons geen vrije en open blik gunt op wie die ander werkelijk is. En op wie wij zelf werkelijk zijn. Alsof zijn aanwezigheid ons het zicht ontneemt op hoe hij in afwezigheid onder ons woont. In telkens nieuwe vormen, in telkens wisselende gedaanten, op telkens onverwachte manieren. Niet te vangen, niet te vatten.

Alle beelden moeten aan de kant, schrijft ook de middeleeuwse mysticus Meester Eckhart. Pas dán ga je helder zien. Alle beelden moeten weg, voeg ik toe, opdat Christus kan opstaan in alles en allen.

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel