Parelduiken in de bijbel

De demonen van de middag

Bij Psalm 91:6

Jaren geleden liep ik met een depressie rond. De dagen waren lang en zwaar. In de ochtend was het vaak nog wel draaglijk. Er was toch weer een nieuwe dag aangebroken, er was een huisdier dat aandacht nodig had, koffie, een dagboek. De avonden waren ook te doen. Het donker kwam als een verlossing. Weer een dag voorbij. Ik hoefde niets meer. De duisternis was een beschermende deken om me heen.

De middagen waren afschuwelijk. De opluchting van de ochtend was weggeëbd, de avond liet nog lang op zich wachten. In de middag was ik het meest kwetsbaar voor de stemmen in mijn hoofd, voor donkere gedachten, voor het verlangen naar de dood. Ik was een makkelijke prooi voor alles wat maar invloed op mij wilde uitoefenen.

Ik las in die tijd een journalistiek boek over depressies van een ervaringsdeskundige. De titel luidt ‘Demonen van de middag’. Ik begreep die titel maar al te goed. Maar wat ik me destijds niet realiseerde, maar na de kerkdienst op de eerste zondag in de veertigdagentijd wel, is dat de titel een psalmcitaat is. ‘Je zult niet vrezen voor het schrikbeeld in de nacht, voor een pijl die vliegt overdag, voor de pest die rondgaat in het donker, voor de demon die verwoest in de middag.’

In ons leven met God is het ook afwisselend ochtend, middag en avond. Er zijn perioden van nieuw leven, van een nieuw begin. Je bent opgestaan, wakker geworden, je ogen zijn opengegaan. Je voelt je levendig en je bruist van de energie. Het is alsof je verliefd bent. Niets of niemand houdt je tegen. Maar die energie van de ochtend neemt af en maakt plaats voor de energie van de middag. De momenten dat je kwetsbaar bent. Waarop je verstand zich ertegenaan gaat bemoeien. Waarop je je gaat afvragen of je het wel zo goed gezien hebt, of dat nieuwe begin wel echt is, of je je niet op een dwaalspoor begeeft, of je niet terug moet naar daar waar je vandaan kwam – lekker veilig en bekend en vertrouwd en je wist daar tenminste dat je goed zat. Het is een periode van aanvechting, van beproeving. ‘Als jij de Zoon van God bent, verander deze stenen dan in brood.’

Wellicht gebruik je deze periode voor Pasen, de vastentijd of veertigdagentijd, om te vasten. Om bewust ergens van af te zien. We bevinden ons nu halverwege – het is de middag van de veertigdagentijd. Merk op bij jezelf of de stemmen van de demonen van de middag ook in jouw hoofd klinken. Of de vraag opkomt wat je eigenlijk aan het doen bent, wat je ermee wil bereiken. Of het allemaal wel zin heeft. Dit is de periode van aanvechting en beproeving. Ook dat hoort bij deze tijd. Neem de stem waar en ga verder op je weg. Laat je niet afleiden.

Binnenkamer

Bij Matteüs 6:6

‘Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene.’ Jezelf afsluiten voor de buitenwereld. Er zijn stemmen in mij die dat asociaal noemen. Die me oproepen iets te gaan dóen, iets te betékenen voor de wereld. Maar ik kies ervoor om daar niet naar te luisteren. Ik luister naar de stem die zegt: ‘Ga naar je binnenkamer en sluit de deur achter je.’

Diep van binnen weet ik hoe groot het belang is van je terugtrekken. Niet dat ik leef als een kluizenaar in de woestijn – verre van dat. Maar de liefst dagelijkse gang naar binnen, de eenzaamheid in, helpt me. Ik oefen mezelf daar in de liefde. Ik ervaar in de afgeslotenheid de tegenwoordigheid van God. Ik ontdek dat zijn liefde in mij stroomt en door mij heen wil stromen.

Dat kan ik nooit zo helder ervaren als ik onder de mensen ben, als ik de krant lees of als ik mijn e-mails check. Thomas Merton schrijft ergens: ‘Je moet je ontdoen van alle dunne draden en gespannen koorden waarmee je vastzit aan de aanwezigheid van anderen.’ Dus ook de slimme foon met zijn piepjes en bliepjes, die jou uit jezelf haalt naar buiten toe: uit! Ik zonder me af.

Aso? Integendeel. In deze eenzaamheid oefen ik me in echte aanwezigheid. Deze eenzaamheid leert mij om me echt te verbinden met anderen. Om de ruis op de lijn, veroorzaakt door die vele stemmen in mijn hoofd en van buiten, zoveel mogelijk uit te sluiten. Om zo helder mogelijk te zien met wie in die ander van doen heb. Om zo zuiver mogelijk die ander waar te nemen, zonder dat ik daarbij in de weg zit.

Leer eenzaam te zijn en vanuit die eenzaamheid anderen lief te hebben.

Zegen

Bij Genesis 48:10 en 20

In het hospice is een oude dame opgenomen. Ik ga voor een eerste en waarschijnlijk laatste bezoek naar haar toe. Ik weet dat ze lid is van de kerk, dus als ze te moe blijkt om een gesprek te voeren, lees ik een psalm, bid met haar en geef ik haar de zegen. Op momenten als deze raken tijd en eeuwigheid elkaar even. We voelen het allebei en we zijn allebei onder de indruk. Als ik afscheid wil nemen, pakt ze mijn hand. ‘Wilt u mijn begrafenis doen?’ Ze overvalt me, maar als blijkt dat haar eigen predikant om verschillende redenen geen optie is, stem ik toe. Ik ga weer zitten en we spreken zo goed en zo kwaad als het gaat over de dienst, over haar geloofsleven en haar weg met God. Na een paar minuten is ze op. Ik leg pen en papier weg. Voor de rest vertrouw ik op wat de familie mij later zal vertellen.

Ik sta bij haar bed om afscheid te nemen – nu echt. Ze straalt. ‘Dank u wel’, brengt ze uit en ze spreidt haar armen. Nu kan ik kiezen. Ofwel ik luister naar mijn verstand (‘Altijd afstand houden!’) of naar dat wat ongetwijfeld geschreven staat in handboeken pastoraat (‘Beperk fysiek contact tot het hoogst noodzakelijke!’). Ofwel ik ga op haar uitnodiging in. Spontaan kies ik voor het laatste en ik ben dankbaar dat ik dat heb gedaan. Anders had ik mezelf en haar een prachtig moment ontzegd. Want er volgt een omhelzing met een kus. ‘Je zult het goed doen’, fluistert ze. En ineens sta ik in de schoenen van Efraïm en Manasse. Hun grootvader, aartsvader Jakob, roept hen vlak voor zijn dood bij zich. Hij kust hen, omhelst hen en geeft hen de zegen.

Ja, ze zegent mij. In het contact met deze vrouw ben ik pastor geweest – ik heb haar de zegen gegeven, opdat zij zich gedragen weet, ook bij de laatste stappen van haar levensweg. Maar na ons korte gesprek draait zij de rollen om en ontvang ik de zegen van haar. Rijk verlaat ik haar kamer.

Dienaar van Christus

Bij Marcus 9:35

Aan het einde van mijn vorige column maakte ik een tegenstelling. Je bent niet geroepen tot dienaar van allen, en ook niet tot baas van allen – nee, je bent geroepen tot dienaar van Christus.

Tja. Dat schrijf ik dan spontaan op, maar wat bedoel ik eigenlijk? Nu ik achteroverleun en mijn gedachten over die vraag laat gaan, komt een herinnering bij me boven. Vlak voor het begin van een nieuw schooljaar loop ik tussen de rekken sportschoenen zomaar ineens een studiegenote tegen het lijf. Op mijn vraag hoe het met haar gaat, antwoordt ze niet met het standaard ‘Goed hoor’. Nee, het gaat niet goed. Vijftien jaar predikantschap heeft haar uitgeput en uitgeblust. Ze is met ziekteverlof, en loopt rond met de vraag wat ze moet gaan doen als ze weer opgeknapt is. ‘De gemeente dienen – daar begin ik niet meer aan.’

De gemeente dienen. Dat is inderdaad een van de vele vormen van ‘dienaar van allen’ zijn. De vele verschillende stemmen, de vele verschillende verwachtingen, de vele verschillende belangen – een mens die die veelheid wil dienen, raakt onherroepelijk zichzelf kwijt. Dat is niet voorbehouden aan gemeentepredikanten. Het overkomt een ieder die probeert de verschillende stemmen in zichzelf tevreden te stellen. De stem die zegt dat je zús, de stem die zegt dat je zó, de stem die zegt dat het beter is als je dít, de stem die zegt dat anderen zullen verwachten dat je dát. Wie daarnaar luistert, raakt gespleten. ‘De gemeente dienen – daar begin ik niet meer aan.’ De vermoeidheid hangt donker en drukkend om haar heen. Soms wordt je iets ingefluisterd. ‘Gód dienen kan gelukkig op vele verschillende manieren’, antwoord ik. Welk beroep je ook uitoefent (áls je een beroep uitoefent), wat je bezigheden ook mogen zijn – het gaat er niet om wát je doet, maar hóe je het doet. Als je handelt om al die verschillende stemmen, buiten je en in jezelf, ter wille te zijn, ben je dienaar van allen. Handel vanuit de stilte, waar Gods ene stem kan klinken.