Onuitsprekelijk (1)

Bij Romeinen 8:26

Eigenlijk is het niet goed mogelijk wat ik probeer. Schrijven en spreken over spiritualiteit, geloof, godservaring. Ik loop voortdurend tegen problemen aan, want taal begrenst per definitie. Taal bakent af. Met taal giet ik iets in een mal. Terwijl het gaat over iets dat alle grenzen overstijgt. Door taal te gebruiken voor geestelijke, beweeglijke, niet te bevatten ervaringen, versteent de boel. Het is een beperking die ik slechts met moeite accepteer. Het alternatief is zwijgen. Doe ik ook graag, maar het communiceert zo lastig. En ik heb wel de drang om over mijn en andermens’ zoektocht iets over te brengen.

Het grootste punt is dat taal hoort bij ons tijdruimtelijke, aardse bestaan. Een bestaan vol onderscheid tussen hier en daar, jij en ik, toen en nu en straks. Maar in de eeuwigheid, in de sfeer  en ‘ruimte’ van de Eeuwige, is er niets van dat al. Daar bestaat geen onderscheid. Daar bestaan geen vakjes, hokjes en grenzen. Want daar waar iets (wat dan ook) bestaat, bestaat ook een ander iets. Twee ietsen, dus. Maar bij de Eeuwige is alles een. Valt alles samen, is het een eenheid, is alles in God – je ziet het al: taal schiet schromelijk tekort. Ik kan alleen maar hopen en bidden dat je dóór mijn woorden heen iets van het mysterie leest of voelt.

Paulus omschrijft het heel teer in zijn brief aan de gemeente in Rome. ‘Wij weten niet wat we in ons gebed moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.’ Onuitsprekelijke verzuchtingen, woordloze zuchten, onzegbare uitademingen – dát is de taal van de eeuwigheid. Woord- en beeldloze communicatie. Zonder geluid, zonder vorm, zonder klank. Maar niet zonder inhoud. Een taal die direct, onbemiddeld overbrengt wat ‘gezegd’ wil worden.

Woordloos zuchten. Het is voldoende voor God om te verstaan wat in ons leeft.

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel