Het verloren schaap

Bij Lukas 15:1-7

Dat arme schaapje! Weg kwijt, kudde kwijt, herder kwijt. Moederziel alleen. Verloren.

Een overbekend verhaal. Iemand heeft honderd schapen. Hij raakt er een kwijt. De herder laat de 99 andere achter en zoekt het verloren schaap. Vaak romantisch in beeld gebracht of naverteld. Met de uitleg al in het lied erna verpakt: ‘Jezus is de goede herder.’ Die zoetsappigheid zat mij in de weg om me het verhaal eigen te maken. Maar goed lezen helpt.

Iemand heeft honderd schapen. Of eigenlijk, al is het gek Nederlands: iemand is hebbende honderd schapen. Daar begint de gelijkenis mee en het ontroert me meteen. De werkwoordsvorm is tegenwoordige tijd en actief. Het ‘hebben’ is een daad, een activiteit. Iets wat je als eigenaar doet en blijft doen. Voortdurend. Anders ben je geen eigenaar. Als eigenaar ben je hebbende honderd schapen.

Eén raakt verloren. Het dwaalt van de kudde af. Ja, dat ken ik, afdwalen. Het begint met verwarring, schaamte, zelfbedrog, een kleine misstap. Maar allengs raak je steeds verder op die weg, die dwaalweg. Je raakt zo ver van de kudde vandaan, dat contact niet meer mogelijk is. Je bent de kudde kwijt, je raakt buiten bereik.

Ja, het afgedwaalde schaap is de kudde kwijt. Het schaap is de eigenaar kwijt. Maar vanuit de eigenaar gezien is het kwijt-zijn van het schaap niet iets definitiefs – de eigenaar is nog steeds hebbende honderd schapen. Het verloren schaap wordt nog steeds ‘gehebt’ door de eigenaar.

Dat troost. Hoe ver ik (of een nabije ander) ook op een dwaalspoor terecht kom, hoe ver ik ook buiten bereik van de kudde raak – buiten bereik van de eigenaar raak ik niet. Die blijft hebbende honderd schapen. Negenennegentig in een kudde en eentje afgedwaald.

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel