Bidden (3)

Bij Openbaring 8:3-4

Op een avond die ik gaf over meditatie, kwam de vraag op of bidden en mediteren eigenlijk niet hetzelfde zijn. Ik moest er even over nadenken, maar ik zou zeggen dat het twee kanten van dezelfde medaille zijn.

Als ik aan gebed denk, kom ik slecht los van het beeld dat we God van alles vragen. Ons gebed is vaak doorspekt van wat wij wensen en verlangen, van hoe wij denken dat het er in de wereld aan toe zou moeten gaan, van onze oordelen over wat goed en wat fout is. Ik kan dat soort gebed maar moeilijk aanvaarden als volledig gebed, maar wél als een soms noodzakelijke stap in de gemeenschap met God.

Een vers uit Openbaring helpt. ‘De rook van de wierook steeg met de gebeden op naar God.’ Gebed en wierook horen bij elkaar. De priester in de tempel zegt de gebeden terwijl hij wierook brandt op het altaar. De rook stijgt op ten hemel en begeleidt de woorden van het gebed. Zo staat wierook symbool voor de gebeden. Alleen niet het spul op zich; het moet verbrand worden, wil het de gebeden kunnen begeleiden.

En precies dat geldt ook voor onze gebeden. Ze moeten verbrand worden, door het vuur heen. Alle ik-gerichtheid moet uit onze gebeden weg, schrijven de mystici. Alle ik-gerichtheid moet weggebrand. Het gaat in ons gebed soms alleen om onszelf. Terwijl het gebed een vorm van communicatie is met God. En communicatie kent twee richtingen: van ons naar God en van God naar ons. Maar waar wij onze gebeden volproppen met wat wij belangrijk vinden, hoe wij tegen de dingen aankijken, wat wij willen of niet willen – daar is geen enkele ruimte meer voor God om tot ons, om in ons te spreken.

Ik bedoel niet dat je niet voor jezelf mag bidden. Of voor de mensen om je heen. Of voor alles in de wereld waarover jij je zorgen maakt. Doe dat vooral wel. Breng dat alles voor het aangezicht van God. Maar laat het dan ook daar. Vertrouw het toe aan God en láát het daar. Het gaat er niet om dat jij God in je gebeden vermurwt om de dingen zó te laten gebeuren als jij wilt of denkt dat goed is. Het gaat erom dat jij je ziel leegmaakt van alles wat jou bezwaart en bezet en bedrukt, zodat je ruimte krijgt, opgelucht wordt. Zodat je tot de stilte kunt komen die onder dat gewoel in jezelf ligt. Een stilte, die ruimte is voor God in jou. Een verstilde ruimte voor God om in ons aan het woord te komen.

Zuivere ochtenduren

Bij Psalm 90:14

Ik houd van de eerste uren van de dag. Als alles nog open ligt. Als alles zuiver is, helder. Als ík nog zuiver ben. Mijn hoofd nog niet gevuld met wat ik in de krant las, met de punten van mijn to do-lijst, de berichten in mijn mailbox. Het is een gouden tijd. En om dat gevoel te versterken, mediteer ik ’s morgens. Mijn dagelijkse vakantie, noemde ik het laatst. Die twintig minuten op mijn bankje – dan ben ik helemaal vrij. Ik hoef helemaal niets. Ik kan ook niets, want ik heb met mezelf afgesproken dat ik twintig minuten zou zitten. Ononderbroken. In het begin moest ik mezelf dwingen om niet even iets op te schrijven of alvast iets klaar te leggen om het maar niet te vergeten, maar dat ging gauw voorbij. Want ik merkte hoe groot de kracht is van die dagelijkse vrijheid – ook al is die beperkt in tijd. De stille tijd in de ochtend werpt zijn vruchten af gedurende de hele dag. Merk ik ergens in de middag dat gedachten met mij aan de haal gaan, dan ga ik innerlijk even op mijn bankje zitten. Keer ik terug tot mijzelf in plaats van me mee te laten voeren door die gedachtestroom. Verzamel ik me, in plaats van verstrooid te raken.

De morgenstilte is de toonsoort die de muziek van mijn dag bepaalt. De psalmist wist ervan. ‘Vervul ons in de morgen met uw liefde’, schrijft hij. ‘Opdat uw liefde ook vandaag in mij is als een bron van waaruit ik leef en spreek en handel’, vul ik aan. Die liefde wordt je geschonken, maar het is lastig ontvangen als je er geen ruimte voor hebt; als jouw innerlijk volgepropt is met jezelf en je to do-lijstjes.

Ook de twintigste-eeuwse mystica Evelyn Underhill benadrukt het belang van het reserveren van enige tijd voor God op een dag. Het leven van veel mensen is druk, schrijft ze. Maar ook in zo’n vol bestaan is er ergens op de dag wel een pauze te vinden, al is die maar kort. Geef die pauze aan de stilte, aan God. En houd dat vol, ook al lijkt het in het begin alsof het vruchteloos is. Al zijn het maar een paar minuten, gebruik ze hiervoor en laat de spirit van deze minuten de drukke en volle uren van de dag kleuren.

Wie ermee wil beginnen, begin! Je hebt er niets voor nodig. Een stoel. Een vaste plek waar je niet gestoord wordt. Een vast moment van de dag – en dat kan ook ’s avonds zijn als jou dat beter uitkomt. Spreek met jezelf af dat je het drie weken volhoudt. En merk op wat het met je doet, zodat het niet aan je voorbijgaat als je vervuld wordt met Gods liefde.

Vrees niet

Bij Lukas 2:9

Kerstnacht. De herders in het veld houden de wacht over hun kudde en zie, vertelt Lukas, en zie: een engel van de Heer staat bij hen. Ik vertaalde het kerstverhaal nog maar eens, omdat ik erover moet preken. Soms denkt een mens: ach, ik ken die verhalen wel. Daarom overviel het me dat deze woorden mij ontroerden. ‘En zie, een engel van de Heer staat bij hen.’ Ik zag ineens dat er niets wordt gezegd als: ‘Er kwam een engel uit de hemel.’ Of: ‘Er komt een engel van al zo hoge, van al zo veer.’ Geen enkele beweging wordt beschreven, geen reis, geen vleugelslag. Nee, er staat eenvoudig: En zie, een engel van de Heer staat bij hen.

Deze woorden rekenen af met het beeld dat er een hemel zou zijn, een andere werkelijkheid, waarvandaan af en toe een engel neergedaald komt om ons een boodschap te brengen van God, uit die andere wereld. Nee, zeggen deze woorden mij, er is maar één werkelijkheid. Eén enkele werkelijkheid, die verschillende dimensies kent. In onze tijdruimte, in onze zintuiglijk waarneembare wereld zit de niet-zintuiglijk waarneembare werkelijkheid van de eeuwigheid verborgen. En af en toe gebeurt het dat die dimensie van de werkelijkheid zichtbaar, ervaarbaar wordt. Omdat onze ogen ervoor opengaan, omdat we er ontvankelijk voor worden. Maar als we die eeuwigheidsdimensie niet waarnemen, wil dat niet zeggen dat die er niet is! Die ‘staat bij ons’ – of we die nou zien of niet.

Deze woorden, dit beeld – ze helpen mij me in vertrouwen over te geven aan mijn leven in die woelige en vaak onrustbarende dimensie van de zintuiglijke wereld. Omdat mijn bestaan gedragen wordt door die andere dimensie, die mijn leven omstraalt en omvat. Omdat er voortdurend, ook al dringt het meestentijds niet tot me door, een engel bij mij staat, die me in mijn oor fluistert: ‘Vrees niet.’

Is je ziel bedrukt of bedroefd, gevangen of gekneveld, vol onrust en angst, vol vragen en verwijten, gespannen en onvrij? Leef je in donkere tijden? Dan wens ik je toe dat je ogen ervoor opengaan, voor die engel die bij je staat, en die je in je oor fluistert: ‘Vrees niet.’

Binnengaan en buiten blijven

Bij Lukas 1:9-10

Het eerste van de klassieke adventsverhalen. Priester Zacharias brengt het wierookoffer. Het dramatische moment nadert, waarop een engel zich aan hem laat zien en hem vertelt dat hij een zoon zal krijgen. Johannes, die later ‘de Doper’ zal heten. Zacharias stamelt: ‘Maar hoe weet ik dat dat waar is?’ En zijn tong wordt lamgelegd voor de duur van de zwangerschap van zijn vrouw.

Ik ga even terug naar de vroege ochtend. Daar staat de priestergroep verzameld. Het lot wordt geworpen. Het wijst degene aan die het wierookoffer mag brengen. Het speelt zich elke dag af, dit ritueel. Het wierookoffer geldt als heiligste verrichting in de tempel, omdat het de priester in het Heilige brengt. In het Heilige! In de onmiddellijke nabijheid van God. Die drempel ga je niet zomaar over.

Lukas schetst het. ‘Zacharias treedt binnen in de tempel van de Heer en heel de menigte van het volk is buiten.’ Je opstellen voor het aangezicht van God, de onmiddellijke nabijheid van God zoeken, dat kun je alleen in je eentje doen. De menigte, alle anderen, moet buiten blijven. Je kunt het slechts alleen doen, zonder enige rugdekking van mensen die je begeleiden, zonder hun bemoediging, zonder hun voortstuwende kracht. Je moet zelf gaan, op eigen kracht, in je eigen tempo, op je eigen manier. Op die unieke manier die alleen jóu gegeven is. Jij hebt jóuw weg tot God, met God, in God te gaan; niet die van een ander.

Ik bedoel niet dat je de eenzaamheid moet opzoeken en alle andere mensen moet buitensluiten. Ik doel op een proces in jezelf. Als je je eigen binnenste heiligdom wilt betreden en Gods onmiddellijke nabijheid wilt zoeken, zul je de menigte van stemmen die in jouw ziel de dienst uitmaken, achter je moeten laten. Al die stemmen, die over van alles en nog wat een oordeel hebben, die vinden dat je zus, die zeggen dat je zo. Je zult er allereerst bewust van moeten worden dat je je vaak, op onbewaakte ogenblikken, laat leiden door die stemmen. Je zult ze een voor een onder ogen moeten zien. En daarna: afscheid nemen en ze buiten laten.

Je innerlijke heiligdom betreden kun je slechts alleen, in je eentje, met achterlating van alles wat jouw denken, spreken en doen bepaalt. Een voor een moet je al die stemmen achterlaten en verder naar binnen gaan, totdat je in die diepe, zuivere stilte komt.