Erfgenaam

Bij Matteüs 19:29

‘En ieder die broers of zusters, vader, moeder of kinderen, akkers of huizen heeft losgelaten omwille van mijn naam (…) zal het eeuwige leven beërven.’ Krasse woorden weer van Jezus. Je familie loslaten. Je meest nabijen. Of in ieder geval: de mensen uit wie jij voortkomt. En alles wat méékomt met die familie – in de agrarische omgeving van toen: akkers en huizen. Aan de kant ermee! Hoe komt hij erop.

Ik ben geen boerendochter en we hebben geen familiebedrijf. We hebben wel een geestelijk ambt dat al generaties lang van vader op zoon of dochter wordt overgedragen. Van dwang is bij mij nooit sprake geweest, maar het ambt en het ‘van vader op zoon’ waren wél aanwezig. Ik heb het ambt op me genomen, weer neergelegd en nu op geheel eigen wijze weer opgenomen. Maar zonder worsteling is dat niet gegaan. Deze woorden van Jezus helpen me, terugkijkend, om te zien welke krachten er spelen en hoeveel vrijheid een mens eigenlijk heeft.

Jezus vraagt me niet om te breken met mijn ouders en broers. Maar hij vraagt me wel om diep naar binnen te kijken en antwoord te geven op de vraag die hij impliciet stelt. Wie ben ik? Ben ik kind van mijn ouders, kleinkind van mijn grootouders, achterkleinkind van mijn overgrootouders en zo voort? Ben ik een kleine schakel in die hele ketting van generaties die eindeloos teruggaat en zich voor mij uit uitstrekt? En aanvaard ik kritiekloos, of omdat het niet anders kan, alles wat overgedragen wordt aan last, pijn, verwachtingen en opdrachten?

Ik ben een kind van mijn ouders, een schakel in mijn familie. Dat is één mogelijk antwoord op de vraag ‘Wie ben ik?’. Jezus opent mijn ogen voor een andere mogelijkheid. Natuurlijk kom ik voort uit mijn ouders, maar mijn meest wezenlijke antwoord op de vraag naar mijn identiteit is: ik ben kind van God. Uniek, eigen – en helemaal vrij. Ik heb maar één schakeltje en dat bindt me aan God.

En natuurlijk begint het dan pas. Want ik ben wel terechtgekomen in déze familie en ik zal een eigen antwoord moeten vinden op dat wat onvermijdelijk op me overgedragen wordt. Ik heb nog steeds te maken met lasten, pijn, verwachtingen en opdrachten. Maar dat alles kan ik nu benaderen vanuit de vrijheid die het geeft dat ik mezelf zie als kind van God.

Wiens erfgenaam ben je? Die van je ouders of die van God? En wát erf je dus? Huis en akker of, in mijn geval: een ambt? Of het eeuwig leven – lees: leven in de ruimte van de Eeuwige, in de vrijheid van Gods kinderen? De keuze is aan jou.

Ruimte

Bij 2 Korintiërs 6:12

Met meditatie is iets vreemds aan de hand. Vaak hoor ik bepaalde stemmen in mezelf die me ervan proberen af te leiden. ‘Je bent alleen maar op jezelf gericht!’ ‘Benauwde navelstaarderij!’ ‘Zou je niet eens iets gaan doen voor je naaste?’ Het zijn hardnekkige stemmen, waarvan ik hoopte dat ik ze in de loop der jaren de mond kon snoeren. Maar nee. Dat is de bedoeling van meditatie trouwens ook niet. Deze stemmen mogen er gewoon zijn. Ik leer wel steeds beter om me af te stemmen op die ándere stem, die stille fluisterstem, die verscholen in mij woont, onder al die andere stemmen. Hoe dieper ik in mezelf afdaal, hoe beter ik die ene stem hoor. En in die stem ontmoet ik niet alleen mijzelf, ik ontmoet God. En niet alleen God, maar ook de hele wereld.

Het is een paradox van jewelste, maar het is mijn ervaring: hoe beter ik mijzelf leer kennen, hoe meer ik onder ogen zie wat er in mij leeft en hoe meer ik mijzelf aanvaard – hoe meer ruimte er is voor de ander. Jarenlang onderdrukte ik wat in mij leeft. Ik wilde het niet onder ogen zien en keek de andere kant op. Ik leefde naar buiten gericht. Ik zocht bevestiging bij anderen: in hoge cijfers, in goede prestaties, in vooruitgang en groei, in dankbaarheid voor wat ik gegeven had. Die zoektocht putte me uit. Niets bevestigde mij ten diepste. Ik moest telkens wéér mijn best doen om dat te krijgen wat ik zocht. En onder alles bleef de angst in mij wonen. Een innerlijke benauwdheid. Altijd weer het onveilige gevoel ‘Stel je voor dat …’

‘In uw binnenste is het te eng’, schrijft Paulus aan de gemeente in Korinte. Het zijn woorden die aan mij gericht zijn. Mijn binnenste was eng: een en al benauwdheid, een plek van krampachtig onderdrukken. Om mijn minder mooie kanten niet onder ogen te hoeven zien, ging ik angstvallig buiten op zoek naar wat alleen binnen te vinden is. Nu ik op mijn meditatiebankje leer om stap voor stap eerlijk en open te aanvaarden wat er in mij leeft, leuke en minder leuke dingen, wandelt de ontspanning mijn leven binnen. Er ontstaat een zachte ruimte in mij, waar plaats is voor mijzelf, voor God en de ander.

Juist het onderdrukken van dat wat in je leeft zorgt ervoor dat je op jezelf gericht bent. Want ‘buiten’ zoek je bevestiging en vervulling van wat jij wenst. Wie daarentegen zijn binnenkant kent, aanvaardt wat daar speelt en van daaruit leeft, staat open voor wie op zijn pad komt en heeft iets te bieden: innerlijke ruimte. En één woord dat klinkt vanuit die innerlijke ruimte geneest meer dan duizend woorden gesproken vanuit de benauwdheid.

Blijf in mijn liefde

Bij Johannes 15:9

Bij elke verhuizing was het weer spannend: zou het lukken om in de nieuwe woonplaats een leven op te bouwen? Mensen te leren kennen, me thuis te gaan voelen? Een grote constante in het vinden van een plek in een kring van vrienden en bekenden, was de kerk. Een plaats om thuis te komen in een vreemde omgeving.

Er zijn slechtere redenen denkbaar om naar de kerk te gaan. Maar deze insteek legt de nadruk op het ‘elkaar kennen’. En die woorden zet ik expres tussen aanhalingstekens, want hoe goed leer je elkaar eigenlijk kennen in een gemeente? Velen herken ik op straat, redelijk wat ken ik bij name, maar slechts een enkeling ken ik beter dan oppervlakkig. Is dat ‘elkaar kennen’?

Hoe langer ik de geestelijke weg ga, hoe minder ik het van belang vind dat ik de gemeenteleden om me heen ken – kennen als: weten hoe ze heten en hoe hun dagelijks leven eruit ziet. Ik zie kerkgang als een oefening in júist het zien van wie iemand is zonder hem of haar te kennen in díe zin. Een oefening in het zien van een willekeurige ander als broeder of zuster, los van of ik diegene ken en mag of niet. Een grote oefening in het dóór die buitenkant van iemand heen kijken en het wezen te zien: dat hij of zij ook kind van God is. Dat hij of zij ook drager is van een goddelijke vonk, de Christusnatuur, het ware zelf, hoe je het ook noemen wilt. Dat er iets is dat ons verbindt, hoewel we zo verschillend zijn in de manier waarop datgene vorm krijgt in ons.

‘Blijf in mijn liefde’, zegt Jezus tegen zijn leerlingen. Wie zichzelf ziet als verblijvend in de liefde van God, die leert zien dat anderen ‘daar’ ook verblijven, daaruit bestaan en daaruit leven. En dan leer je om elkaar los te zien van je naam, je dagelijks leven en werk – daar doorheen te kijken en door te dringen tot de kern. En de grootste oefening is nog wel zo óók te kijken naar de mensen die de rest van de week op mijn pad komen. Niet alleen die vriendin, maar ook de buurman en de vrouw voor me in de rij bij de kassa van de supermarkt. Iedereen is drager van dat geheim van de levende liefde Gods, waaruit wij allen voortkomen en waarin wij allen met elkaar verbonden zijn.

‘Blijf in mijn liefde’, zegt Jezus tegen ons. Wie zichzelf ziet als verblijvend in de liefde van God, die  leert zien dat anderen ‘daar’ ook verblijven en dat we elkaar op dat niveau naamloos en onpersoonlijk ontmoeten en herkennen.

Heilige grond

Bij Exodus 3:1-5

Ik geef een lezing en halverwege de avond onderbreekt iemand me voor een vraag. Nou ja, een vráág … Meneer wil graag laten weten dat ik maar de halve waarheid vertel en dat ik voor het gemak over het hoofd zie dat het er in het leven niet alleen om gaat dat je ruimte maakt voor God, maar ook dat onze maatschappij gefundeerd moet worden op een goede economie. Het duizelt me even, zo snel zoomt hij uit. Ik kan er niet echt goed op reageren, want mijn verhaal heeft zó’n andere insteek.

Als ik er een dag later over nadenk, zie ik het ineens. Wat met die man gebeurde, gebeurt mij ook vaak. Dan lees ik iets en dan raak ik afgeleid en blijk ik een halve pagina verder te zijn voordat ik dat doorheb. En dan heb ik een heleboel gemist! Het is een heel natuurlijke afweerreactie. Afleiden. Blijkbaar stond er iets in dat boek dat mij diep van binnen raakte. Blijkbaar zei ik iets, die avond, dat die meneer diep van binnen raakte. Maar soms is datgene dat geraakt wordt, zo groot, dat je er al voor teruggeschrokken bent voordat je het in de gaten hebt. Soms is datgene dat geraakt wordt zo groot, dat de gevolgen bijna ondraaglijk zijn. En dan werpt het ego (je ‘kleine ikje’, alles waarmee jij je identificeert, maar wat je niet ten diepste bent) allerlei bezwaren op. Of het leidt je af en laat je afdwalen van de inhoud van wat je leest.

Het is alsof je heilige grond nadert. Daar staat een braambos te branden en je weet diep van binnen dat als je dat nadert – dan gaat het schroeien. Branden. Pijn doen. Je krijgt dingen te zien, die moeilijk voor je zijn om onder ogen te zien. Je ego krijgt dingen te zien, die het niet onder ogen wil zien, want het betekent einde ego. Je nadert het brandende braambos, maar het wordt het ego al snel te heet onder de voeten en het zorgt er met man en macht voor dat jij niet die kant opgaat, niet die kant opkijkt. Het leidt je af met een vraag naar de economische structuur van onze maatschappij of het doet je afdwalen van wat je las. Gewoon weerstand. Je nadert de waarheid en je ego deinst ervoor terug.

De volgende keer dat iemand mij zo’n vraag stelt op een avond, heb ik mijn wedervraag paraat. ‘Wanneer precies kwam deze gedachte bij u op? Wat was ik aan het vertellen? Dan ligt dáár uw huiswerk.’ En zo kan ik mezelf ook toespreken. ‘Hé, ik heb een halve bladzijde gelezen zonder dat het tot me doordringt. Waar raakte ik afgeleid? Daar staat iets wat mijn ego niet onder ogen wil zien. Huiswerk, dus!’