Bij het begin

Bij Psalm 90:14

Nieuwjaarsmorgen. Ik ga voor in een morgengebed. Daarin staat een citaat van de theoloog Dietrich Bonhoeffer centraal. In mijn woorden: onze eigen beginnetjes vallen in het niet bij Gods grote begin. Bonhoeffer zet ons hiermee niet weg als onmachtig, onkundig en onvaardig. Alsof hij wil zeggen: ons doen en laten stelt maar weinig voor. Nee, hij legt de nadruk er juist op dat wij ons bevrijd mogen weten van al te grote verwachtingen en al te veel druk. Het gaat erom dat wij dat wat wij beginnen, onderbrengen in dat grote begin van God. Het ermee in harmonie brengen. Ons handelen afstemmen op het handelen van God.

Ik ga graag nog een stapje verder. Wij zijn Gods handen en voeten in deze wereld. Hoe leger wij worden van onszelf en onze eigen wensen en verlangens en ideeën over wat goed is of welke kant het op moet met de wereld – hoe leger wij worden, hoe zuiverder God door ons heen kan handelen. Hoe leger wij zijn van onszelf, hoe meer ruimte er is voor God en voor zijn werk in ons en door ons heen.

In het morgengebed klinkt Psalm 90. ‘Vervul ons in de morgen met uw liefde’, lees ik. De context maakt dat de woorden ineens anders tot me spreken. De morgen, dat wordt het begin – van om het even wat. Niet alleen van de dag, maar evengoed van het jaar, van al ons werk, van elke taak, hoe groot of klein ook, die voor ons ligt. Vervul ons in de morgen met uw liefde wordt dan: vervul ons bij het begin van wat dan ook met uw liefde.

En ik voel het gebeuren. Dat ik aan iets begin en de rust en de tijd neem om me in te keren tot mezelf. Mezelf stil te maken. Me open en ontvankelijk te maken voor God, voor de Liefde. Dat die me vervult. Dat ik de taak die voor me ligt doe met deze Liefde. Of beter: vanúít deze Liefde. Niet vanuit mijn eigen hooghartige ideeën over hoe en wat; niet vanuit mijn hooggestemde verwachtingen van mezelf en van de resultaten van mijn arbeid. Nee, me openen voor God om hem door mij heen zijn werk te laten doen.

Ja God, vervul ons in de morgen met uw liefde. En laat ons al ons werk vanuit uw liefde doen.

Het woord werd vlees

Bij Johannes 1:14

Kerst. We vieren de geboorte van Jezus, de Christus, de Zoon. In de woorden van de evangelist Johannes: het woord werd vlees. En daarmee omschrijft hij een proces dat in ieder van ons, elk moment van elke dag, kan plaatsvinden.

Allereerst in Maria, destijds, in Nazareth en Bethlehem. Maria ontvangt het woord Gods. Zij heeft er innerlijke ruimte voor – of maakt die. Zij neemt het woord in zich op, ontvangt het. Het weerklinkt in haar, echoot in haar. Het woord groeit in haar, komt tot ontwikkeling. Het voedt zich met dat waarmee zij zich voedt. En Maria koestert het woord. Zij oefent geduld, net zo lang tot het geboren kan worden, rijp is om vorm te krijgen in deze werkelijkheid. Zij oefent geduld, net zo lang tot het woord vlees kan worden.

Dat kan ook in ons plaatsvinden. Het woord – dat kan van alles zijn. Een woord uit de bijbel of uit een ander boek, de stilte, de natuur, muziek, liturgie, een ander mens, een beeld dat in je opkomt. Maar ook alle levenservaringen; om uitersten te noemen: intense liefde en vreugde, intense pijn en lijden. Al die woorden worden in ons gesproken. Al die woorden kunnen in ons weerklinken. Al die woorden zouden we in geduld kunnen dragen om ze tot ontwikkeling te laten komen. Net zo lang tot ze geboren kunnen worden, vlees kunnen worden. Net zo lang tot ze gestalte kunnen krijgen in ons leven.

‘Geduld’ houdt in dat we bereid zijn te blijven waar we zijn en de situatie geheel te doorleven, in het vertrouwen dat iets wat daar nu nog verborgen is, zich aan ons zal openbaren – aldus Henri Nouwen.

Alle woorden die in ons leven klinken, kunnen vrucht dragen. Ja, ook het lijden en de pijn die op je weg komen. Draag ze in geduld. Houd het ermee uit. Laat het zich ont-wikkelen in de letterlijke zin van het woord. Laat het tot de kern komen. Dan kan het worden tot zaad, dat in jou tot ontkiemen komt, dat in jou groeit en vrucht draagt. En op een dag zul je tot je eigen verwondering de vrucht plukken. De pijn krijgt gestalte in jouw leven. Lévende, levengévende gestalte. Het wordt een levengevende vrucht, die je aan een ander kunt aanbieden als grotere wijsheid, vollere liefde, dieper begrip, een beter verstaan, grotere innerlijke ruimte om naar een ander te luisteren. Zo wordt het woord, alle levenservaringen, vlees in ons.

Lichaam van Christus

Bij 1 Korintiërs 12:27

Zonder er alert op te zijn schreef in mijn vorige overweging over het vieren van het avondmaal. Pas een dag na publicatie dacht ik: ‘Help, dat is wel een erg protestants woord. Mijn katholieke lezers vieren geen avondmaal, maar eucharistie.’ Ik ga ervan uit dat jullie zullen begrijpen dat mijn woordkeuze voortkomt uit mijn protestantse herkomst. Mijn geloof en mijn zoeken naar God gaan inmiddels boven kerkmuren uit en soms aan religie voorbij.

Avondmaal of eucharistie – op mijn website veranderde ik de woorden in ‘het delen van brood en wijn’. Maar hoe je het ook noemt, de inhoud is dezelfde. Je ontvangt iets, dat we ‘lichaam van Christus’ noemen. Dat neem je aan, je neemt het in je op, je kauwt erop, je slikt het door, je verteert het. Je laat het tot je doordringen, tot in de vezels en haarvaten van je lichaam, van je bestaan, van je wezen. Het stukje brood wordt jou. En jij wordt het stukje brood.

Het is een lichamelijk proces, dat een mens vooral geestelijk voedt. Elke keer weer meer, vollediger. Het lijkt wel alsof je in de loop van je leven leert om er steeds meer voedingsstoffen uit te halen. Of je levenskracht er meer door toeneemt. Je ontvangt een stukje lichaam van Christus en door het aan te nemen en op te nemen in jezelf, verandert het jou steeds meer in zichzelf, in het lichaam van Christus.

En ineens klinken daar deze woorden in mijn binnenste. ‘Wij zijn het lichaam van Christus.’ Paulus schrijft ze in zijn brief aan de Korintiërs. Daar moet ik eens goed op kauwen. Want wat betekent dat? We zijn het lichaam van Christus, jij en ik, wij zijn deel van het lichaam van Christus. En als we brood en wijn delen, dan delen we met elkaar het lichaam van Christus. Dan ontvangen we iets van buitenaf, iets compleet nieuws, maar ook iets dat níet van buitenaf komt, maar van binnenuit. We delen met elkaar wat we zíjn. Het is te wonderlijk om er woorden voor te vinden. Misschien zegt het beeld van de liggende acht meer dan alles wat ik erover schrijf.

Augustinus verwoordt het prachtig. ‘Ontvang wat je bent’, zegt hij bij het delen van het brood. Je bent het al, maar je wordt het ook steeds meer. Een proces van levenslange omvorming is het, als we dit brood aannemen en tot ons laten doordringen. Steeds meer worden we omgevormd tot wat we zijn, tot wie we zijn. Lichaam van Christus.

Innerlijke tempel

Bij 1 Korintiërs 6:19

Ik gaf een serie avonden over christelijke meditatie. Op de eerste avond vroeg iemand: ‘Ik las laatst: de vrucht van meditatie is gebed. Kun je daar iets meer over zeggen?’ Daar had ik wel even tijd voor nodig. Pas op de laatste avond kwam ik erop terug.

Allereerst: onder gebed verstaan we zo gemakkelijk dát wat ook wel het mondgebed genoemd wordt. Wij richten ons met woorden tot God. Wij leggen God voor wat ons bezighoudt, dwarszit, wat we verlangen. Het gebed dat vrucht is van meditatie heeft een heel andere vorm. Om met de Vlaamse benedictijn Benoît Standaert te spreken: ‘De kern van ons christelijk gebedsleven bestaat hierin dat we de Geest in ons laten bidden. Meer dan ons wilskrachtig in te zetten, komt het erop aan ons te ontwapenen en stil in te stemmen met het gebed dat al lang aan de gang is.’

Meditatie is een weg naar binnen. Afdalen in jezelf, stap voor stap. Je neemt waar wat er allemaal in jou leeft aan oordelen, meningen, gedachten, gevoelens. En je ontdekt onder dat alles een innerlijke ruimte. Een heilige, gewijde ruimte, waar God lof gezongen wordt, waar gebeden wordt, waar brood en wijn gedeeld worden. Die ruimte is er altijd. De eredienst wordt onafgebroken gevierd. Die verering, toenadering, toewijding is altijd gaande, voortdurend en zonder onderbreking. Los van waar wij zijn, los van wat wij doen, los van alle gewoel in onszelf.

Wij zijn een tempel van de heilige Geest, schrijft Paulus. In ons bevindt zich een innerlijke ruimte, waarin de heilige Geest woont – lof zingt, viert en bidt. Dat gebeurt meer door ons héén dan door óns. Zonder onze aandacht en aanwezigheid voltrekt zich dit ook. Maar we geven onszelf een groot cadeau als we erbij aanwezig zijn. Als we deelnemen aan die eredienst, aan dat gebed, dat al lang in ons aan de gang is. Als we meevieren, meebidden. Want die innerlijke ruimte, dat is wie wij ten diepste zijn. Wie die ruimte in zichzelf vindt, heeft verder niets meer nodig. Wie die ruimte in zichzelf kan betreden, die betreedt het Rijk Gods, dat al die tijd al in hem aanwezig was.

Die innerlijke tempel is vaak bedekt onder allerlei geestelijk gewoel. Het is een lange weg van afdalen in de stilte om hem te vinden. En als je hem vindt, ben je de toegang ook zo weer kwijt. Maar wat een troost te bedenken dat die eredienst gewoon doorgaat – onafhankelijk van ons. En dat het enige dat wij hoeven doen is: in te stemmen met het gebed dat al lang gaande is. Dat is de kern van ons gebedsleven: niet dat wijzelf aan het woord zijn, maar dat we de Geest in ons laten bidden.